Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3049

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4132 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. CBBS. Eerst in hoger beroep deugdelijke motivering.


Uitspraak

05/4132 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 mei 2005, 04/3114 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 5 september 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. H.J.A. Aerts, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2007. Partijen zijn, met berichtgeving, niet verschenen. II. OVERWEGINGEN Appellante, voorheen werkzaam als productiemedewerkster, is op 11 februari 2002 wegens rugklachten uitgevallen, waarna haar per 10 februari 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidverzekering (WAO) is toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een herbeoordeling is appellante op het spreekuur van 23 april 2004 onderzocht door verzekeringsarts J.W.H.J. Verzijden, die, zoals aangegeven in de rapportage van 23 april 2004, concludeerde dat de klachten c.q. beperkingen van appellante niet van dien aard zijn dat deze het dagelijks functioneren belemmeren, met uitzondering van de beperkingen resterend na een rugoperatie. Deze beperkingen zijn, zoals ook werd aangegeven door de curatieve sector, van lichte aard. Verzijden stelde een Functionele Mogelijkhedenlijst op met als uitgangspunt, dat appellante geschikt was voor het verrichten van rugsparende arbeid. Na arbeidskundig onderzoek is het verlies aan verdiencapaciteit – mede op basis van een theoretische schatting – van appellante vastgesteld op minder dan 15%. Bij de theoretische schatting is appellante onder meer geschikt geacht voor de functies van inpakker, productiemedewerker textiel en telefoniste/receptioniste. In overeenstemming hiermee is de WAO-uitkering van appellante bij besluit van 15 juli 2004 met ingang van 1 september 2004, ingetrokken. In het kader van het tegen het besluit van 15 juli 2004 gemaakte bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts M. Carere appellante op het spreekuur van 26 november 2004 gezien en na – onder meer – dossieronderzoek geconcludeerd dat geen reden bestaat voor het aannemen van verdergaande beperkingen dan door de primaire verzekeringsarts vastgesteld. Bij besluit van 30 november 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 15 juli 2004 ongegrond verklaard, nu appellante in medisch opzicht geschikt wordt geacht voor de geduide functies. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante – kort weergegeven – aangevoerd dat appellante ten gevolge van fibromyalgie forse somatische klachten ondervindt. Daarnaast heeft appellante last van chronische vermoeidheidsklachten en psychische klachten. Ter onderbouwing heeft de gemachtigde van appellante een psychiatrische rapportage van psychiater H.L.S.M. Busard van 19 januari 2007 overgelegd. De Raad overweegt als volgt. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat geen redenen bestaan om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante per 1 september 2004. De Raad heeft daarbij – evenals de rechtbank – met name betekenis toegekend aan de rapporten van 23 april 2004 van verzekeringsarts Verzijden en 29 november 2004 van bezwaarverzekeringsarts Carere. Uit deze rapporten blijkt dat Verzijden appellante heeft onderzocht en dat beide artsen hun oordeel mede hebben gebaseerd op de beschikbare informatie van de behandelend sector. Ten aanzien van het in hoger beroep overgelegde rapport van Busard is de Raad van oordeel dat de door Busard gestelde diagnose fibromyalgie, blijkens bovengenoemde rapportage van de verzekeringsarts, al ten tijde van de primaire medische beoordeling bekend was en dat Verzijden bij de vaststelling van de belastbaarheid met deze diagnose rekening heeft gehouden. De Raad ziet gelet op het bovenstaande geen reden te twijfelen aan de medische onderbouwing van het bestreden besluit. Ten aanzien van de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit overweegt de Raad het volgende. De in dit geding aan de orde zijnde schatting is uitgevoerd met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). In zijn uitspraken van 9 november 2004, LJNrs. AR4716, AR4717, AR4718, AR4719, AR4721 en AR4722, heeft de Raad overwogen dat hem niet gebleken is van redenen om een systeem als het CBBS niet in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. De Raad heeft voorts overwogen dat vanwege de hem gebleken onvolkomenheden van het CBBS, uiterlijk bij het besluit op bezwaar de schatting dient te zijn voorzien van een zodanig deugdelijke toelichting en motivering, dat op grond daarvan voldoende inzicht wordt geboden in, en een voldoende mogelijkheid tot toetsing wordt verschaft van de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige grondslagen en uitgangspunten waarop de schatting berust. In de reeds lopende zaken, waarvan aan laatstvermelde eis niet is voldaan, dient het bestreden besluit in beginsel vernietigd te worden. Indien het Uwv het besluit in de loop van de procedure in eerste aanleg of in hoger beroep alsnog voorziet van de ontbrekende toelichting, onderbouwing en/of motivering, kan er aanleiding zijn de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of gedeeltelijk in stand te laten. De Raad stelt vast dat bij het arbeidskundig rapport van 3 oktober 2005 de bezwaararbeidsdeskundige toereikend heeft gemotiveerd waarom de voor de schatting gebruikte functies voor appellante als passend te beschouwen zijn. Nu deze toelichting eerst in hoger beroep is gegeven bestaat er, gezien het vorenoverwogene, aanleiding het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak te vernietigen, doch met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322, -- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322, -- voor verleende rechtbijstand in hoger beroep. De kosten van het uitgebrachte verslag van psychiater H.L.S.M. Busard van € 1.250,-- en de kosten voor medische informatie van orthopaed M.L. Ellis van € 70,-- komen voor vergoeding in aanmerking. De proceskosten worden derhalve in totaal begroot op € 1.964,--. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.964,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 140,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 september 2007. (get.) Ch. van Voorst. (get.) P. van der Wal. MK