Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3103

Datum uitspraak2007-07-25
Datum gepubliceerd2007-09-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers04/01192
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het Hof stelt voorop dat in geval van bijtelling privé-gebruik auto op de voet van artikel 3.20, lid 1, van de Wet IB 2001, op de Inspecteur de bewijslast rust aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde van de auto, zijnde de catalogusprijs met inbegrip van de omzetbelasting en de belasting van personenauto's en motorrijwielen (zie artikel 3.20, lid 6, onderdeel a, van de Wet IB 2001), juist is. De Inspecteur heeft de door hem bepleite waarde van € 26.223,= onderbouwd door middel van een berekening weergegeven [...]. De Inspecteur heeft met deze berekening, waarbij is uitgegaan van de oorspronkelijk ter zake van de auto afgedragen belasting van personenauto's en motorrijwielen van € 6.173,=, de door hem bepleite waarde van de auto naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt en derhalve terecht als uitgangspunt genomen voor de bepaling van de [...] vermelde bijtelling. [...] Voor wat betreft belanghebbendes stelling dat de in geschil zijnde bijtelling buitenproportioneel is en in strijd is met de redelijkheid en billijkheid wijst het Hof op artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (Stb. 1822, 10 en Stb. 1829, 28), waarin is bepaald dat het Hof in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen.


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 04/01192 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zesde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslagen en boetebeschikkingen. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 35.000,=, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 15.079,=. Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2001 een aanslag premie Ziekenfondswet opgelegd naar een premie inkomen van € 19.059,=, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag berekend naar een premie inkomen van € 15.079,=. Gelijktijdig met vorengenoemde aanslagen zijn ingevolge het bepaalde in artikel 67a Algemene wet inzake rijksbelastingen een tweetal boetebeschikkingen aan belanghebbende opgelegd ten bedrage van respectievelijk € 794,= en € 340,=. Bij vorengenoemde uitspraken zijn deze boetebeschikkingen vernietigd. 1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,=. 1.3. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Inspecteur vóór de zitting op 13 februari 2006 én op 14 februari 2006 nadere stukken ingediend bestaande uit respectievelijk het verweerschrift en een brief van A met bijgevoegd een herziene jaarrekening 2001 de dato 1 oktober 2005. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding. Op grond van vorengenoemd artikel van de Awb heeft eveneens belanghebbende nadere stukken ingediend bij schrijven ontvangen door het Hof op 20 februari 2006. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding. 1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 22 februari 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende is met bericht niet verschenen. 1.5. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op 3 maart 2006 aan partijen is toegezonden. 1.6. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Awb partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding. 1.7. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 april 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur. 1.8. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. 1.9. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde tijdens de onderzoeken ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast: 2.1. Belanghebbende drijft in 2001 in de vorm van een eenmanszaak onder de naam "Kantoor Mr. X" een onderneming in de zin van artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). De jaarrekening 2001 van deze eenmanszaak is verzorgd door de heer B verbonden aan A. 2.2. Tot het ondernemingsvermogen van belanghebbendes onderneming behoort een personenauto van het merk BMW, type ---- ------ (hierna: de auto), waarvan het kentekenbewijs deel 1 is afgegeven op 11 maart 1993. Ter zake van de registratie van deze auto is aan belasting van personenauto's en motorrijwielen afgedragen een bedrag van € 6.173,=. 2.3. Aan belanghebbende zijn met dagtekening 17 maart 2004 voor het jaar 2001 ambtshalve een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en een aanslag Premie Ziekenfondswet opgelegd naar respectievelijk een belastbaar inkomen van € 35.000,= en een premie inkomen voor de Ziekenfondswet van € 19.059,=. Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen bij schrijven met dagtekening 17 maart 2004 bezwaar ingediend. Bij dit bezwaarschrift is alsnog een kopie gevoegd van het aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 met dagtekening 6 januari 2004. In dit biljet is door belanghebbende aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van fl. 19.361,=. 2.4. Bij uitspraken op bezwaar met respectievelijk dagtekening 15 mei 2004 en 14 mei 2004 zijn vorengenoemde aanslagen verminderd naar respectievelijk een belastbaar inkomen van € 15.079,= en een premie inkomen voor de Ziekenfondswet van € 15.079,=. Dit inkomen is door de Inspecteur in zijn verweerschrift als volgt gespecificeerd: Aangegeven belastbaar inkomen fl. 19.361,= Meer winst door bijtelling privé-gebruik auto fl. 14.447,= Meer meewerkaftrek -fl. 578,= Vastgesteld belastbaar inkomen fl. 33.230,= (€ 15.079,=) 2.5. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken van de Inspecteur bij schrijven met dagtekening 7 juni 2004 beroep ingediend. 3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. Het geschil betreft uitsluitend het antwoord op de vraag of de Inspecteur de ingevolge het bepaalde in artikel 3.20 Wet IB 2001 gedane bijteling privé-gebruik personenauto van € 6.555,= naar een juist bedrag heeft vastgesteld. Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor het verhandelde tijdens het onderzoek ter zitting van 22 februari 2006 verwijst het Hof naar het proces verbaal toegezonden aan partijen bij schrijven van 3 maart 2006. Tijdens het nadere onderzoek ter zitting van 13 april 2007 hebben partijen nog het volgende, zakelijk weergegeven, aangevoerd: Belanghebbende - Ik verwijs naar mijn pleitnota. Inspecteur: - Ik heb geen bezwaar tegen overlegging van de bij de pleitnota van belanghebbende behorende bijlage. - De belastingdienst heeft van belanghebbende niet de gewenste informatie ontvangen. Ik heb geen aansluiting kunnen maken tussen de twee jaarstukken. - Ten aanzien van een eventuele proceskostenvergoeding ben ik van mening dat geen sprake is van verwijtbaar handelen van de zijde van de Inspecteur. Ik acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten. 3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraken en vermindering van de aanslagen met € 236,75, zijnde 25% van het verschil tussen € 26.223,= minus € 25.276,=, tot respectievelijk een belastbaar inkomen en een premie inkomen voor de Ziekenfondswet van € 14.842,25,=. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Belanghebbende schrijft in zijn pleitnota overgelegd tijdens het nadere onderzoek ter zitting alleen te bestrijden de door de Inspecteur gehanteerde cataloguswaarde van de auto ad € 26.220,=. Belanghebbende stelt zich in dit verband op het standpunt dat de cataloguswaarde van de auto € 25.276,= bedraagt en heeft ter onderbouwing van dit standpunt een computerprint van een internetpagina van autotelegraaf.nl overgelegd. 4.2. Het Hof stelt voorop dat in geval van bijtelling privé-gebruik auto op de voet van artikel 3.20, lid 1, van de Wet IB 2001, op de Inspecteur de bewijslast rust aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde van de auto, zijnde de catalogusprijs met inbegrip van de omzetbelasting en de belasting van personenauto's en motorrijwielen (zie artikel 3.20, lid 6, onderdeel a, van de Wet IB 2001), juist is. 4.3. De Inspecteur heeft de door hem bepleite waarde van € 26.223,= onderbouwd door middel van een berekening weergegeven op pagina 2 en 3 onder punt 2.5 van het verweerschrift betreffende de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 2001. De Inspecteur heeft met deze berekening, waarbij is uitgegaan van de oorspronkelijk ter zake van de auto afgedragen belasting van personenauto's en motorrijwielen van € 6.173,=, de door hem bepleite waarde van de auto naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt en derhalve terecht als uitgangspunt genomen voor de bepaling van de in overweging 4.2 vermelde bijtelling. 4.4. Hetgeen belanghebbende hiertegen heeft aangevoerd kan hem niet baten. De door belanghebbende aangevoerde catalogusprijs van € 25.276,= vindt zijn grondslag in een door belanghebbende overgelegde computerprint betreffende een BMW ----------------- waarop onder meer is vermeld "consumentenprijs € 25.276", welke computerprint afkomstig is van een internetpagina van autotelegraaf.nl. Naar het oordeel van het Hof kan deze door belanghebbende gepresenteerde waarde, zijnde een consumentenprijs van een willekeurige internetpagina, niet worden aangemerkt als de catalogusprijs zoals bedoeld in artikel 3.20, lid 6, onderdeel a, van de Wet IB 2001. 4.5. Voor wat betreft belanghebbendes stelling dat de in geschil zijnde bijtelling buitenproportioneel is en in strijd is met de redelijkheid en billijkheid wijst het Hof op artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (Stb. 1822, 10 en Stb. 1829, 28), waarin is bepaald dat het Hof in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen. 4.6. Gelet op het vorenoverwogene, is het gelijk aan de zijde van Inspecteur. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. 5. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. 6. Beslissing Het Hof: - verklaart het beroep voor zover het betreft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 ongegrond, en - verklaart het beroep voor zover het betreft de aanslag premie Ziekenfondswet ongegrond. Aldus gedaan op 25 juli 2007 door J.W.J. Huige, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 25 juli 2007 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.