Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3107

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers85700
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rechtbank Alkmaar volgt in zaken van DSB-Bank jurisprudentie rechtbank Amsterdam in Dexia zaken. DSB heeft bijzondere zorgplicht jegens particulieren bij sluiten van overeenkomst Hollands Welvaren Select geschonden door niet uitdrukkelijk te waarschuwen voor de risico's van beleggen met geleend geld en de mogelijkheid van een restschuld na beeindiging van de overeenkomst. Toerekening van nadeel en verdeling daarvan naar gelang de individuele situatie van particulier.


Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR Sector civiel recht AvdP zaak- en rolnummer: 85700/HA ZA 06-111 datum: 5 september 2007 Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken in de zaak van: [] EISER SUB 1 en [] EISER SUB 2 beiden wonende te [woonplaats] EISERS bij dagvaarding van 19 januari 2006, procureur mr. A.J. Van der Veen, advocaat mr. M.J. Meijer te Haarlem, tegen: de naamloze vennootschap DSB BANK NV, gevestigd en kantoor houdende te Wognum, GEDAAGDE, procureur mr. J.C. Kuipéri-Botter. Partijen zullen verder worden genoemd "Eiser sub 1 c.s." respectievelijk "DSB". 1. HET VERLOOP VAN HET GEDING 1.1 Eiser sub 1 c.s. heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de dagvaarding, waarbij 6 producties zijn overgelegd. 1.2 DSB heeft een conclusie van antwoord genomen, waarbij 9 producties zijn overgelegd. 1.3 Eiser sub 1 c.s. heeft gediend van conclusie van repliek. 1.4 Ter rolle van 4 oktober 2006 is akte verleend van de omstandigheid dat DSB niet heeft gediend van conclusie van dupliek. 1.5 Vervolgens hebben partijen hun zaak ter zitting van 1 februari 2007 door hun raadslieden doen bepleiten. Beiden hebben een pleitnotitie overgelegd. 1.6 Ten slotte is vonnis gevraagd. De inhoud van al deze stukken geldt als hier ingelast. 2. DE FEITEN Tussen partijen staat het volgende vast: a. DSB is de rechtsopvolgster onder algemene titel krachtens fusie van Robbesand Voorschotbank B.V., DSB Holding B.V, de Gouwe Voorschotbank B.V. en Frisia Financieringen. Waar hierna sprake is van DSB wordt (worden) haar rechtsvoorgangster(s) daar mede onder begrepen. b. Eiser sub 1 c.s. heeft zich omstreeks februari 2000 tot Frisia Financieringen gewend tot het verkrijgen van een krediet van fl. 40.000,=, op basis van een looptijd van 60 maanden, te gebruiken voor het aflossen van een tweetal schulden bij de Postbank en Visa en een extra lening. c. Op 9 februari 2000 is Eiser sub 1 c.s. met De Gouwe Voorschotbank B.V. een overeenkomst van doorlopend krediet (verder ook te noemen: "Het netto-krediet") (contractnummer []) aangegaan voor een bedrag van fl. 42.500,=, met een effectieve rente op jaarbasis van 5,8%. Bij het verstrekken van dit krediet zijn met het opgenomen bedrag de schulden bij de Postbank en Visa van respectievelijk fl. 15.500,= en fl. 500,= afgelost. d. Op dezelfde dag is Eiser sub 1 c.s. met Robbesand Voorschotbank B.V. en de Stichting Beleggingsrekening ANT-Trust (hierna te noemen: "de Stichting"), gevestigd te Amsterdam, een overeenkomst Hollands Welvaren Select (verder te noemen: de overeenkomst) (contractnummer 0100-02-2510) aangegaan. Op deze mede door Eiser sub 1 c.s. ondertekende overeenkomst staat onder meer vermeld: "(...) verklaren een overeenkomst te zijn aangegaan tot de aankoop van een effectenportefeuille en de belening daarvan. Op de overeenkomst zijn van toepassing de aan ommezijde vermelde bepalingen Hollands Welvaren Select (hierna: de bepalingen). Tevens zijn op deze overeenkomst van toepassing de Algemene Voorwaarden Hollands Welvaren Select en het Reglement Beleggingsrekening ANT-Trust, welke voorwaarden bij deze overeenkomst zijn bijgesloten en er een onverbrekelijk geheel mee vormen. De Deelnemer verklaart van deze Algemene voorwaarden en van het Reglement een exemplaar te hebben ontvangen en daarmee in te stemmen." e. De overeenkomst houdt - samengevat - het volgende in: Eiser sub 1 c.s. leent van DSB voor een periode eindigend op 1 maart 2005 (de einddatum) een bedrag van fl. 27.000,= (euro 12.252,07), verder ook te noemen "de beleensom". DSB koopt voor genoemd bedrag een effectenportefeuille met de fondsen ING, Aegon, Getronics en Ahold. Over het door Eiser sub 1 c.s. van DSB geleende bedrag is Eiser sub 1 c.s. een effectieve rente van 12,7% per jaar verschuldigd, te voldoen in maandelijkse termijnen van fl. 270,=, te beginnen op 1 december 2001 en eindigend op de einddatum. f. Volgens artikel A4 van de bepalingen, waarin Eiser sub 1 c.s. wordt aangeduid als "de deelnemer" maakt de effectenportefeuille deel uit van de effectengiro van de Stichting, waarop Eiser sub 1 c.s. een vorderingsrecht heeft die bestaat uit de afgifte van de op de beleggingsrekening van Eiser sub 1 c.s. geadministreerde effecten. Omdat de effectenportefeuille aan DSB is verpand, is de beleggingsrekening van Eiser sub 1 c.s. door de Stichting geblokkeerd voor de duur van de contractperiode. g. In artikel B9 van de bepalingen is onder meer bepaald: "Robbesand respectievelijk Administratiekantoor [] zullen de bedragen, die resteren na volledige voldoening van de door de Deelnemer verschuldigde bedragen, terstond overmaken op de aan ommezijde (...) vermelde rekening van de Deelnemer (...). Is na verrekening sprake van een negatief saldo, dan zal dit negatieve saldo terstond door de Deelnemer aan DSB worden voldaan." h. In artikel 7.1 van de Algemene Voorwaarden Hollands Welvaren Select is onder meer bepaald: "Bij beëindiging van de overeenkomst (...) zullen de effecten op de eerste beursdag van de (volgende) maand door de Stichting worden verkocht en zal de opbrengst daarvan worden gestort onder Robbesand ter verrekening van hetgeen Robbesand alsdan nog van de Deelnemer te vorderen heeft." i. Frisia Financieringen heeft bij het totstandkomen van de overeenkomst en het netto-krediet als tussenpersoon gehandeld. j. Op 1 november 2004 zijn de effecten verkocht en is de opbrengst van euro 4.751,99 door de Stichting aan DSB overgemaakt. Omdat de effecten een lager bedrag hebben opgebracht dan de aankoopwaarde en de beleensom van euro 12.252,07 heeft DSB aan Eiser sub 1 aangezegd dat Eiser sub 1 c.s. aan DSB een restantbedrag dient te voldoen. k. Voor deze restschuld is Eiser sub 1 c.s. op 29 september 2004 met DSB een overeenkomst van doorlopend krediet (hierna te noemen: de overeenkomst van doorlopend krediet) aangegaan voor een bedrag van euro 12.253,= met een effectieve rente op jaarbasis van 6,9%. Bij het verstrekken van dit krediet is de (rest)schuld bij Robbesand Voorschotbank B.V. voortvloeiende uit de overeenkomst afgelost. 3. HET GESCHIL 3.1 Eiser sub 1 c.s. heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor zover wettelijk geoorloofd, voor recht verklaart: (a) primair dat DSB jegens Eiser sub 1 c.s. toerekenbaar tekort is geschoten/haar precontractuele zorgplicht heeft geschonden en/of onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en mitsdien aansprakelijk is voor de dientengevolge door Eiser sub 1 c.s. geleden schade en de overeenkomst en de overeenkomst van doorlopend krediet ontbindt; (b) subsidiair dat de overeenkomst en de overeenkomst van doorlopend krediet wordt vernietigd of nietig verklaard wegens dwaling en/of misbruik van omstandigheden, althans dat deze wordt ontbonden, een en ander met de veroordeling van DSB tot terugbetaling aan Eiser sub 1 c.s. van datgene wat op grond van deze overeenkomsten is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente per datum afboeking, tot de dag der algehele voldoening daarvan; (c) de overeenkomst door toepassing van het bepaalde in artikel 3:54 BW te wijzigen, waarbij de gevolgen van de overeenkomst zodanig worden gewijzigd dat Eiser sub 1 c.s. het ontstane koersverlies/de restschuld niet behoeft te dragen, dan wel op grond van artikel 6:248, tweede lid, BW/ de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, slechts aansprakelijk kan zijn voor een gedeelte groot maximaal 20% hiervan, dan wel een ander maximaal percentage door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen. (d) DSB te veroordelen aan Eiser sub 1 c.s. te betalen een bedrag van euro 250,= te vermeerderen met BTW, zijnde de door Eiser sub 1 c.s. gemaakte buitengerechtelijke kosten ter behartiging van de onderhavige procedure, met daarnaast veroordeling van DSB in de kosten van deze procedure. 3.2 De grondslagen van de vorderingen en de daartegen door DSB ingebrachte verweren zullen hierna aan de orde komen. 4. DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL Ten aanzien van de primaire vordering De overeenkomst 4.1 Eiser sub 1 c.s. heeft - verkort en zakelijk weergegeven - aan de vordering ten grondslag gelegd, dat hij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst door DSB onvoldoende is ingelicht en gewaarschuwd met betrekking tot de grote risico's die aan de overeenkomst zijn verbonden, in het bijzonder het risico dat de opbrengst van verkoop van de betrokken effecten ontoereikend kan zijn om aan de verplichting tot aflossing van de verstrekte geldleningen te kunnen voldoen, zodat na die verkoop een restschuld kan overblijven. Integendeel: bij het sluiten van de overeenkomst is Eiser sub 1 c.s., naar hij heeft gesteld, uitdrukkelijk voorgehouden, dat beide leningen aan het eind van de looptijd van de overeenkomst integraal zouden kunnen worden afgelost. Voorts heeft Eiser sub 1 c.s. aangevoerd, dat DSB voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft nagelaten onderzoek te doen naar de ervaring van Eiser sub 1 c.s. met het beleggen in financiële instrumenten, zijn beleggingsdoelstellingen en/of Eiser sub 1 c.s., gelet op zijn financiële positie, over voldoende draagkracht zou beschikken om niet alleen de rentetermijnen te betalen, maar ook om een mogelijke restschuld te kunnen voldoen. De schade die hij heeft valt te begroten op minimaal het bedrag dat hij door middel van het sluiten van de overeenkomst van doorlopend krediet ten behoeve van het aflossen van de restschuld heeft geleend en de op de overeenkomst en de overeenkomst van doorlopend krediet betaalde rente. 4.2 DSB heeft als meest verstrekkende verweer tegen de vorderingen aangevoerd dat Eiser sub 1 c.s. met het aangaan van de overeenkomst van doorlopend krediet op 29 september 2004, waarmee de restschuld uit hoofde van de overeenkomst is ingelost, afstand heeft gedaan van al zijn rechten ten aanzien van de overeenkomst. Er is sprake van schuldvernieuwing (novatie) omdat een overeenkomst is gesloten waarbij een bestaande verbintenis (het betalen van de restschuld) wordt teniet gedaan en tegelijkertijd een andere verbintenis in het leven wordt geroepen (de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van doorlopend krediet), die in de plaats wordt gesteld van de oorspronkelijke verbintenis. Dit betekent dat het niet langer mogelijk is om enige rechten aan de overeenkomst te ontlenen of deze bijvoorbeeld te vernietigen of te ontbinden, aldus DSB. 4.3 Voorts heeft DSB betoogd, dat de in de artikelen 25, 28 en 33 van de ten tijde van de totstandkoming toepasselijke Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer 1999 (NR) neergelegde zorgplichten voor haar niet gelden, omdat zij geen effecteninstelling in de zin van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) is. De effectendiensten die op grond van de overeenkomst moesten worden verricht zijn immers door de Stichting uitgevoerd. DSB is uitsluitend als kredietverstrekker opgetreden. Overigens heeft DSB gemotiveerd betwist de stelling van Eiser sub 1 c.s. dat zij hem niet voldoende en volledig zou hebben ingelicht over de inhoud van de overeenkomst en de risico's die beleggen met zich brengt. De overeenkomst - en dan met name de Bepalingen en de Algemene Voorwaarden Hollands Welvaren Select - bevat zelf al voldoende informatie over de aard en de werking van de overeenkomst en de daaraan verbonden risico's, zodat Eiser sub 1 c.s. alleen al op basis daarvan - en dus zeker in samenhang met de overige documentatie voldoende en op juiste wijze is ingelicht over de werking en kenmerken van het product Hollands Welvaren Select. Mochten er toch nog onduidelijkheden zijn geweest, dan had het op de weg van Eiser sub 1 c.s. gelegen nadere uitleg te vragen, hetgeen hij echter niet heeft gedaan. Eiser sub 1 c.s. wist dat hij zou gaan beleggen en dat hij dat met geleend geld zou doen. Het is een feit van algemene bekendheid dat geleend geld moet worden terugbetaald. Eiser sub 1 c.s. moet dus redelijkerwijs bekend worden verondersteld met het gegeven dat hij aan het eind van de looptijd het geleende bedrag zou moeten terugbetalen en dat dat bedrag verrekend zou worden met de opbrengst van de effectenportefeuille. Als de koersontwikkeling van de aandelen zou tegenvallen, zou Eiser sub 1 c.s. dus mogelijk zelf een bedrag moeten bijbetalen. Dat is een onvermijdelijke conclusie, aldus DSB. Uit de bewoordingen van de overeenkomst - en dan met name de Bepalingen en de Algemene Voorwaarden Hollands Welvaren Select - had Eiser sub 1 c.s. moeten begrijpen dat hij door het sluiten van het contract het risico liep zijn inleg te verliezen en een restschuld over te houden. Voorts acht DSB het onwaarschijnlijk dat Eiser sub 1 c.s. de overeenkomst niet zou zijn aangegaan, indien DSB meer inlichtingen had verstrekt. Eiser sub 1 c.s. kende als geen ander zijn eigen financiële positie en hij wist wat de verplichtingen onder de overeenkomst waren; die staan immers in de overeenkomst en in de Bepalingen, aldus DSB. 4.4 De rechtbank overweegt het volgende. 4.5 De primaire vordering te verklaren voor recht dat DSB toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst en deze te ontbinden ligt voor afwijzing gereed, nu het schenden van een zorgplicht in de precontractuele fase niet kan worden gekwalificeerd als een tekortkoming, maar (enkel) als onrechtmatig handelen. 4.6 Het beroep van DSB op schuldvernieuwing faalt, voorzover Eiser sub 1 c.s. aan de primaire vordering onrechtmatig handelen aan de zijde van DSB ten grondslag heeft gelegd. De omstandigheid dat Eiser sub 1 c.s. op het aanbod van DSB is ingegaan om met een nieuwe overeenkomst van doorlopend krediet de restschuld voortvloeiende uit de overeenkomst af te lossen, betekent niet dat hem geen schadevergoedingsrecht zou toekomen op grond van vermeend onrechtmatig handelen door DSB bij het aangaan van de overeenkomst. 4.7 De gestelde aansprakelijkheid van DSB berust, naar de kern genomen, op het verwijt dat DSB is tekortgeschoten in de nakoming van haar jegens Eiser sub 1 c.s. betamende zorgplicht, dat laatstgenoemde als gevolg van dit tekortschieten de overeenkomst is aangegaan en dat hij daardoor schade heeft geleden. Het aan DSB verweten tekortschieten heeft in het bijzonder eruit bestaan dat zij Eiser sub 1 c.s. onvoldoende heeft gewaarschuwd voor de risico's die voor hem waren verbonden aan het aangaan van de overeenkomst en dat zij zich de financiële positie van Eiser sub 1 c.s. onvoldoende heeft aangetrokken, terwijl DSB in dit verband bovendien het bepaalde in de artikelen 25 en 28, eerste lid, van de ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst toepasselijke - Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (NR) niet is nagekomen. Hierbij geldt het volgende. 4.8 Het antwoord op de vraag of het bepaalde in de NR in casu op DSB van toepassing was en of DSB de daarin neergelegde verplichtingen al dan niet is nagekomen, kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven. De rechtbank heeft kennis genomen van de arresten van het Gerechtshof Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN: AZ9722) en van 24 mei 2007 (LJN: BA5684), gewezen in soortgelijke zaken. De rechtbank stelt, onder verwijzing naar deze arresten, voorop dat op DSB, als deskundig te achten professionele financiële dienstverlener (en aanbieder van het onderhavige product), jegens Eiser sub 1 c.s. een bijzondere zorgplicht rustte, in aanmerking genomen dat Eiser sub 1 c.s. zich niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf maar als particuliere persoon tot DSB had gewend. Deze bijzondere zorgplicht volgt uit hetgeen waartoe de eisen van redelijkheid en billijkheid een bank verplichten. DSB is - in ieder geval - op twee punten in de nakoming van de haar betamende zorgplicht tekort geschoten. 4.9 In de eerste plaats houdt de bijzondere zorgplicht van DSB in een geval als het onderhavige het volgende in. De mogelijkheid dat aan het einde van de looptijd van een overeenkomst de verkoopopbrengst van de betrokken aandelen ontoereikend zal blijken om aan de betalingsverplichtingen van de belegger uit de overeenkomst te kunnen voldoen, zodat na de verkoop een schuld zou kunnen resteren, vormt een dusdanig risico voor de belegger dat deze daarvoor vóór het aangaan van de overeenkomst uitdrukkelijk en in niet mis te verstane bewoordingen dient te worden gewaarschuwd. DSB heeft haar verweer dat zij ten aanzien van Eiser sub 1 c.s. in zoverre haar zorgplicht is nagekomen onvoldoende onderbouwd. Gesteld, noch gebleken is immers dat DSB bedoelde informatie en waarschuwing heeft verstrekt. 4.10 In de tweede plaats houdt de bijzondere zorgplicht van DSB in een geval als het onderhavige ook het volgende in. Doordat het krediet waarmee de aandelen zijn aangekocht, na verloop van tijd zoveel mogelijk uit de verkoopopbrengst van die aandelen moet worden voldaan en die opbrengst afhankelijk is van de koersontwikkeling van de aandelen en derhalve niet bij voorbaat vast staat, is op het tijdstip van het aangaan van de overeenkomst onzeker welke financiële last die overeenkomst op de betrokken belegger legt. De omvang van die last blijkt immers pas bij de verkoop van de aandelen en is afhankelijk van (onder meer) de verkoopopbrengst in verhouding tot het beloop van de overeengekomen betalingsverplichtingen. De onzekerheid die hierin voor de belegger ligt besloten, brengt mee dat DSB vóór het aangaan van de overeenkomst de inkomens- en vermogenspositie van de belegger in overweging moet nemen, in ieder geval aan de hand van de bij de belegger op te vragen en zo nodig met deze te bespreken gegevens. Ook op dit punt is DSB naar het oordeel van de rechtbank in haar zorgplicht tekort geschoten. Weliswaar heeft DSB bij Eiser sub 1 c.s. bij het aangaan van de overeenkomst gegevens met betrekking tot het netto-inkomen en de huurlasten opgevraagd, waaruit zou blijken dat hij aan de renteverplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst en het netto-krediet zou kunnen voldoen, maar zij heeft (onder meer) verzuimd te toetsen of Eiser sub 1 c.s., na het verstrijken van de looptijd de financiële last van een restschuld zou kunnen dragen, noch daargelaten dat het betalen van huur slechts één van de vaste lasten betreft en daarmee in ieder geval geen volledig beeld van de inkomens- en vermogenspositie van betrokkene bestaat. 4.11 Onderzocht moet worden, of het niet nakomen door DSB van haar zorgplicht met zich brengt dat DSB aansprakelijk is voor de daarvan door Eiser sub 1 c.s. (hierna: ook de afnemer) ondervonden negatieve gevolgen, hierna aan te duiden als het nadeel. Het in artikel 6:98 BW vereiste causaal verband tussen die tekortkoming en dat nadeel laat zich niet, althans bezwaarlijk, vaststellen omdat achteraf niet met zekerheid kan worden vastgesteld of de overeenkomst tot stand zou zijn gekomen indien DSB wel aan haar zorgplicht had voldaan. Gelet op de aard van de geschonden norm en de ernst van de schending zal derhalve moeten worden geschat wat de kans is dat de onderhavige overeenkomst ook bij afdoende nakoming van de zorgplicht door DSB tot stand zou zijn gekomen en de afnemer die zich wel bewust was van de risico's, de kwade kansen van een koersdaling dus wenste te accepteren in het vertrouwen dat die daling zich niet zou voordoen. Indien die kans als zeer groot moet worden aangemerkt, zal DSB niet aansprakelijk zijn voor het door de afnemer geleden nadeel. Indien die kans als zeer klein moet worden aangemerkt, zal DSB het door de afnemer geleden nadeel dienen te vergoeden. Ten aanzien van tussen beide uitersten gelegen gevallen is het, mede gelet op de aan de artikelen 6:99, 6:101 en 6:248 BW ten grondslag liggende uitgangspunten, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om DSB onverkort alle nadeel te laten dragen en dient het voor rekening van DSB komende nadeel te worden verminderd in evenredigheid met de, op een gemotiveerde schatting berustende, mate waarin aan de afnemer toe te rekenen omstandigheden tot diens nadeel hebben bijgedragen. Dit overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 31 maart 2006, RvdW 2006, 328 (LJN: AU6092). Een en ander zal tot uitdrukking worden gebracht door toepassing van de hierna bedoelde maatstaven van redelijkheid en billijkheid 4.12 Onder het in aanmerking te nemen nadeel zoals hierboven bedoeld, wordt verstaan het totaalbedrag van alle volgens de overeenkomst verschuldigde maandelijkse termijnen gedurende de looptijd van de overeenkomst, te vermeerderen met het nog niet afgeloste deel van de hoofdsom van de geldlening en te verminderen met de opbrengst van de geleaste effecten en met de aan de afnemer uitgekeerde dividenden. Voor zover de vorderingen van partijen betrekking hebben op financieringskosten van de afnemer of administratie- of beëindigingskosten van DSB, brengen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid mee dat, gegeven het resultaat van de toepassing van de in voorgaande overwegingen bedoelde uitgangspunten, die kosten voor rekening en risico blijven van degene die de betreffende kosten heeft gemaakt, respectievelijk van degene die deze kosten reeds draagt. 4.13 De schatting en de toerekening van het nadeel aan ieder van partijen dienen plaats te vinden op basis van de specifieke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn met name van belang de persoonlijke en financiële situatie van de afnemer en de kennis en ervaring die bij de afnemer, mede gelet op zijn opleidingsniveau, op beleggingsgebied verondersteld mogen worden op het moment dat hij de overeenkomst aanging. Ook andere omstandigheden kunnen een rol spelen, voor zover aangenomen kan worden dat die omstandigheden van wezenlijke invloed zijn geweest op de beslissing van de afnemer om de overeenkomst aan te gaan. Een van die omstandigheden is dat de afnemer in het algemeen ook een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de gevolgen van zijn keuze tot het aangaan van de overeenkomst. 4.14 De rechtbank zoekt bij de toerekening van het nadeel aansluiting bij het hierna te bespreken categoraal model, zoals neergelegd in de vonnissen van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, van 27 april 2007 (LJN-nummers: BA 3914, BA 3916 en BA 3920). In het model zijn beleggingservaring, opleidingsniveau, vermogen (eigen huis en de daarop drukkende hypotheekschuld tellen daarvoor niet mee) en inkomen van de afnemer als indicatieve factoren verwerkt. Het model kent vier categorieën, waarbij DSB de daarbij aangegeven percentages van het door de afnemer geleden nadeel dient te dragen. Voor zover de afnemer door hem verschuldigde termijnen of een restant hoofdsom nog niet heeft betaald, wordt hij gekweten voor die verplichtingen, behoudens tot het aan hem toe te rekenen percentage van het nadeel. Hierbij wordt opgemerkt dat de per categorie genoemde omstandigheden telkens cumulatief gelden, tenzij anders aangegeven. Voorts wordt vermeld, dat onder netto gezinsinkomen mede wordt verstaan het inkomen van de echtgenoot dan wel de partner met wie de huishouding duurzaam wordt gedeeld. Categorie-indeling 4.15 De hierna genoemde gegevens hebben betrekking op de situatie ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst(en). Categorie 1: 75% tot 85% van het nadeel voor rekening van DSB, en het resterend percentage voor rekening van de afnemer. Deze categorie geldt voor de afnemers die aan de volgende voorwaarden voldoen: geen enkele beleggingservaring en geen of nagenoeg geen vermogen en netto gezinsinkomen minder dan euro 15.000,= per jaar (euro 1.250,= per maand) en laag opleidingsniveau en geen voor beleggen relevante beroepservaring Categorie 2: 55% tot 65% van het nadeel voor rekening van DSB, en het resterend percentage voor rekening van de afnemer. Dit is de categorie voor een ieder die niet onder één van de andere categorieën valt. Categorie 3: 30% tot 40% van het nadeel voor rekening van DSB, en het resterend percentage voor rekening van de afnemer. Deze categorie geldt voor afnemers die aan de volgende voorwaarden voldoen: geen relevante beleggingservaring en vermogen minimaal 1x de leensom en/of een jaarlijks netto gezinsinkomen zowel meer dan euro 15.000,= als meer dan 2/3 deel van de leen-som. Categorie 4: 5% tot 15% van het nadeel voor rekening van DSB en het resterend percentage voor rekening van de afnemer. Deze categorie geldt voor afnemers die aan de volgende voorwaarden voldoen: redelijke beleggingservaring (open norm) en vermogen minimaal 1x de leensom en/of een jaarlijks netto gezinsinkomen zowel meer dan euro 15.000,= als meer dan 2/3 deel van de leensom. 4.16 Nadat partijen met elkaar hebben afgerekend zoals de rechtbank nog nader zal beslissen, zullen zij uit hun rechtsverhouding geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben. 4.17 Voor de beoordeling van de gevolgen van de schending van de zorgplicht aan de hand van het hiervoor omschreven model, is onvoldoende informatie voorhanden, in het bijzonder over de persoonlijke en financiële situatie van Eiser sub 1 c.s.. Vorenstaande is aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten ter gelegenheid waarvan de voor de toepassing van bedoeld model relevante omstandigheden ter sprake zullen komen. Tevens zal bij die gelegenheid worden onderzocht of een schikking mogelijk is. 4.18 Beide partijen wordt opgedragen om gegevens te verstrekken door opgave van de op de aan dit vonnis gehechte bijlage aan hen gevraagde gegevens (eventueel door deze in te vullen op een kopie daarvan). In dit geval dienen de gegevens van Eiser sub 1 en Eiser sub 2 te worden vermeld. Voorts dienen partijen zoveel mogelijk schriftelijke stukken over te leggen waaruit de juistheid van de opgegeven gegevens blijkt. Indien deze al eerder als productie zijn overgelegd, kan worden volstaan met een verwijzing daarnaar. Indien feiten of omstandigheden onduidelijk blijven, terwijl deze zouden zijn gebleken uit stukken die een partij redelijkerwijs had kunnen overleggen, kan dat in het nadeel van die partij werken. 4.19 De hiervóór bedoelde gegevens en schriftelijke stukken, eventueel aangevuld met andere door één van partijen ter gelegenheid van de comparitie over te leggen stukken, dienen uiterlijk 14 dagen voor de datum van de comparitie ter griffie zijn ingediend. Stukken die te laat worden ingediend kunnen buiten beschouwing worden gelaten zonder de mogelijkheid deze later alsnog over te leggen. De overeenkomst van doorlopend krediet 4.20 De vorderingen liggen in zoverre voor afwijzing gereed, daar Eiser sub 1 c.s. geen, dan wel onvoldoende feiten en/of omstandigheden heeft gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen, dat er sprake is geweest van onrechtmatig handelen aan de zijde van DSB bij het aangaan van de overeenkomst van doorlopend krediet, dan wel van een tekortschieten van DSB in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit deze overeenkomst. Ook heeft Eiser sub 1 c.s. niet feitelijk en concreet gesteld waarin de dwaling en/of het misbruik van omstandigheden bij het aangaan van de overeenkomst van doorlopend krediet was gelegen. 5. DE BESLISSING De rechtbank: Bepaalt dat partijen, eisers in persoon, gedaagde deugdelijk vertegenwoordigd, tot het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een schikking zullen verschijnen voor mr. A.H.E. van der Pol, die hierbij tot rechter-commissaris wordt benoemd. Bepaalt dat de procureurs van partijen zich ter rolle van 19 september 2007 zullen uitlaten over de verhinderdata van partijen en hun raadslieden in de periode van vier maanden. Dit vonnis is gewezen door de mrs. L.J. Saarloos, A.H.E. van der Pol en J.S. Reid en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 5 september 2007 in tegenwoordigheid van de griffier. Bijlage De in het vonnis onder 4.18 bedoelde specifieke omstandigheden zijn in elk geval de volgende. Door Eiser sub 1 dienen de volgende gegevens (zoals geldend ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst) te worden overgelegd: Persoonlijke omstandigheden a. Leeftijd van Eiser sub 1: Leeftijd van Eiser sub 2: b. Beroep (eventueel voormalig beroep) van Eiser sub 1: Beroep (eventueel voormalig beroep) van Eiser sub 2: c. (Voor)opleiding van Eiser sub 1: (Voor)opleiding van Eiser sub 2: Inkomen en vermogen d. Netto inkomen van Eiser sub 1 en partner per maand en per jaar, onderbouwd door een bewijsstuk waaruit dit voldoende blijkt (zoals een jaaropgave, een belastingaangifte en -aanslag van het desbetreffende jaar of een loonspecificatie): e. Vermogen van Eiser sub 1 en Eiser sub 2 (exclusief waarde eigen woning en hypotheekschulden) en samenstelling daarvan, onderbouwd door een belastingaangifte en -aanslag van het betreffende jaar: f. Schulden van Eiser sub 1 en Eiser sub 2, onderbouwd door een bewijsstuk waaruit deze voldoende blijken: g. Het bedrag waarvoor Eiser sub 1 en/of Eiser sub 2 (eventueel) in de twee voorafgaande jaren in effecten heeft belegd: Door Aanbieder en Eiser sub 1 dienen te worden overgelegd: h. Een specificatie van de daadwerkelijk door Eiser sub 1 aan Aanbieder betaalde termijnen (betaaldata en bedragen, inclusief totaalbedrag) en de daadwerkelijk betaalde restschuld (betaaldatum en bedrag); i. Een specificatie (betaaldata en bedragen, inclusief totaalbedrag) van eventueel verrekende en/of door Aanbieder betaalde en door Eiser sub 1 ontvangen dividenden dan wel andere voordelen uit de bij de overeenkomst betrokken effecten. Door Aanbieder dienen te worden overgelegd: j. Een opgave van de waarde van de effecten op het moment dat de overeenkomst - al dan niet door expiratie van de overeengekomen termijn - is beëindigd, dan wel na vijf jaar indien de overeenkomst niet binnen die termijn is beëindigd; k. Een opgave van de restant-hoofdsom op het moment van beëindiging dan wel na vijf jaar indien de overeenkomst niet binnen die termijn is beëindigd. Door Eiser sub 1 dienen te worden overgelegd: l. Een opgave van de overige financiële voor- en nadelen (waaronder fiscale voor- en nadelen) als gevolg van de overeenkomst;