Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3118

Datum uitspraak2007-05-10
Datum gepubliceerd2007-09-13
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers49/06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geldleningsovereenkomst gesloten tijdens huwelijk. De vrouw en de bank zijn een regeling overeengekomen, waarbij de vrouw een deel van de schuld betaalt en het restant haar wordt kwijtgescholden. De (ex-)man dient als hoofdelijk schuldenaar het nog openstaande bedrag te voldoen.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER ARREST in de zaak van: de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V., rechtsopvolgster van de naamloze vennootschap ALGEMENE BANK NEDERLAND N.V. en van de naamloze vennootschap AMSTERDAM-ROTTERDAM BANK N.V., gevestigd te Amsterdam, APPELLANTE, procureur: mr. J.G. Keizer, t e g e n [...], wonende te [...], GEÏNTIMEERDE, procureur: mr. S.L.E.M. Poll. 1.Het geding in hoger beroep 1.1. Appellante – hierna de bank – is bij dagvaarding van 15 december 2005 in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank te Amsterdam, sector kanton, locatie Hilversum onder zaak-/rolnummer CV EXPL 05-1710 op 24 augustus 2005 en 9 november 2005 uitgesproken vonnissen. 1.2. Bij memorie heeft de bank drie grieven aangevoerd, producties overgelegd en geconcludeerd als aldaar vermeld. 1.3. Geïntimeerde heeft bij memorie de grieven bestreden en geconcludeerd als aldaar vermeld. 1.4. Tenslotte hebben partijen de stukken in kopie overgelegd en arrest gevraagd. 2. Grieven Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de onder 1.2. genoemde memorie. 3. Beoordeling 3.1. De zaak betreft het volgende. [Geïntimeerde] en zijn ex-echtgenote hebben in 2001 tijdens hun huwelijk met de bank een geldleningovereenkomst gesloten waarbij [geïntimeerde] en [zijn ex-echtgenote] zich hoofdelijk verbonden hebben. Omdat [geïntimeerde] en [zijn ex-echtgenote] zich niet hielden aan de uit die overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen heeft de bank de vordering uit handen gegeven. [Geïntimeerde] heeft de helft van het openstaande bedrag - € 8.226,91 – voldaan. De incassogemachtigde van de bank is bij brief van 8 september 2004 naar aanleiding van het bij brief van 13 augustus 2004 gedane verzoek van [de ex-echtgenote], met [de ex-echtgenote] een regeling overeengekomen, inhoudende dat indien door [de ex-echtgenote] op 30 september 2004 € 4000,- is betaald, het restant van de schuld haar wordt kwijtgescholden. [De ex-echtgenote] is deze regeling nagekomen. 3.2. De bank vordert in dit geding van geïntimeerde een bedrag van € 4.937,49 daartoe stellende dat nu [geïntimeerde] zich hoofdelijk verbonden heeft terzake van de ten processe bedoelde geldleningovereenkomst en in het kader van die overeenkomst nog een bedrag van € 4.937,49 openstaat, [geïntimeerde] gehouden is dit bedrag te voldoen. 3.3. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen. 3.4. Grief I is gericht tegen het tussenvonnis van de kantonrechter van 24 augustus 2005 waarbij de kantonrechter een comparitie van partijen heeft gelast. In de toelichting op deze grief betoogt de bank dat de kantonrechter op grond van artikel 131 Rv pas na de conclusie van antwoord een comparitie van partijen had kunnen gelasten. Nu evenwel in de hoofdzaak, ondanks het feit dat [geïntimeerde] daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld, geen conclusie van antwoord is genomen en zij, de bank, tot tweemaal toe geprotesteerd heeft tegen het laten plaatsvinden van de comparitie van partijen, had de kantonrechter de comparitie van partijen niet moeten laten doorgaan. 3.5. Deze grief faalt. Het staat de rechter vrij in elke stand van het geding een comparitie van partijen te gelasten indien hij dit voor de beoordeling van de zaak gewenst acht. 3.6. Grief II betreft het oordeel van de kantonrechter dat in dezen relevant is dat de bank op de hoogte was van de afspraak tussen [geïntimeerde] en [zijn ex-echtgenote] dat zij ieder de helft van het uit het krediet verschuldigde zouden aflossen. 3.7. Deze grief treft doel. [Geïntimeerde] en [zijn ex-echtgenote] hebben zich bij de geldleningovereenkomst hoofdelijk verbonden. Dat betekent dat de bank tegenover ieder van de ex-echtelieden recht heeft op gehele nakoming van de overeenkomst en zowel [geïntimeerde] als [zijn ex-echtgenote] voor het geheel kan aanspreken en zich niets gelegen behoeft te laten liggen aan een door [geïntimeerde] en [zijn ex-echtgenote] tussen hen gemaakte afspraak aangaande de verdeling van de schuld aan de bank. Dat de bank van de door de ex-echtelieden gemaakte afspraak op de hoogte was, is dan ook irrelevant. 3.8. Met grief III komt de bank op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het door [de ex-echtgenote] gedane kwijtingsvoorstel tot doel had algehele kwijting namens de hoofdelijke schuldenaren te bewerkstelligen, dat de bank dit had moeten begrijpen en dat [geïntimeerde] hierop mocht vertrouwen. In de toelichting op deze grief betoogt de bank dat noch in het kwijtingsvoorstel noch in de reactie daarop van de bank gerefereerd wordt aan [geïntimeerde]. 3.9. Ook deze grief slaagt. Het bij brief van 13 augustus 2004 door [de ex-echtgenote] gedane kwijtingsvoorstel houdt in, voor zover van belang: “ Mijn voorstel is om aan u het éénmalige bedrag van EURO 4000,00 in één keer te betalen, en daarmee mijn volledige schuld af te lossen. (...) Met de betaling van EURO 4000,00 zal deze zaak voor mij afgesloten worden en de restant schuld kwijtgescholden worden. (...)” De namens de bank op die brief door de incassogemachtigde gestuurde reactie van 8 september 2004 die uitsluitend gericht is aan [de ex-echtgenote] houdt in, voor zover hier van belang: “ Verwijzend naar uw schrijven d.d. 13 augustus 2004, delen wij u mede dat onze opdrachtgever, (...), akkoord gaat met het door u gedane kwijtingsvoorstel. (...)” 3.10. Noch in het kwijtingsvoorstel noch in de aanvaarding van dit voorstel door de namens de bank optredende incassogemachtigde wordt [geïntimeerde] genoemd of betrokken. Gesteld noch gebleken is voorts dat de brief van [de ex-echtgenote] en/of de daarop namens de bank gestuurde reactie van 8 september 2004 in afschrift naar [geïntimeerde] is gezonden. 3.11. Deze omstandigheden brengen mee dat niet geoordeeld kan worden dat de bank de bedoeling had ook jegens [geïntimeerde] finale kwijting te verlenen en/of dat [geïntimeerde] daarop mocht vertrouwen. Gevolg daarvan is dat [geïntimeerde] als hoofdelijk schuldenaar uit de ten processe bedoelde geldleningovereenkomst gehouden is het nog openstaande bedrag ad € 4.937,49 – als gevolg van de door de bank aan [de ex-echtgenote] verleende kwijtschelding – te voldoen. 3.12. Het betoog van [geïntimeerde] dat de actie van de bank tegenover hem tot gevolg heeft “een vordering van [geïntimeerde] op [zijn ex-echtgenote], waardoor [de ex-echtgenote] met verdere betalingen wordt geconfronteerd” doet – indien al juist - niet af aan het recht van de bank hem, [geïntimeerde] aan te spreken voor het uit de geldleningovereenkomst nog openstaande bedrag. 4. Slotsom Uit het vorenstaande volgt dat nu grief I faalt, het vonnis van 24 augustus 2005 moet worden bekrachtigd. Het gevolg van het slagen van de grieven II en III is, dat het vonnis van 9 november 2005 moet worden vernietigd en de vordering van de bank alsnog moet worden toegewezen. [Geïntimeerde] dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van beide instanties te dragen. 5. Beslissing Het hof: bekrachtigt het vonnis van 24 augustus 2005; vernietigt het vonnis van 9 november 2005 en opnieuw rechtdoende: veroordeelt [geïntimeerde] om aan de bank te betalen een bedrag van € 4.937,49 vermeerderd met de contractuele vertragingsrente van 8,9% per jaar vanaf de dag der inleidende dagvaarding tot die der algehele voldoening; veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van dit geding aan de zijde van de bank tot aan dit arrest begroot op: in eerste aanleg € 484,60 waarvan € 284,60 aan verschotten en € 200,- aan salaris; in hoger beroep € 961,60 waarvan € 329,60 aan verschotten en € 632,-- aan salaris; verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, A. Bockwinkel en F.O van Manen is in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 10 mei 2007.