Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3120

Datum uitspraak2007-08-29
Datum gepubliceerd2007-09-13
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705221/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vreemdelingenbewaring / voortvarendheid / uitzettingshandelingen / termijn
[Nu niet is komen vast te staan dat] binnen veertien dagen na de datum van inbewaringstelling een aanvraag om een laissez-passer bij de Oekraïense autoriteiten [is ingediend], heeft de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat binnen een redelijk te achten periode handelingen ter fine van uitzetting door de vreemdelingenpolitie of, voor zover overdracht van het dossier had plaatsgevonden, door de DT&V zijn verricht. Voorts is niet in geschil dat van bijzondere, niet aan de staatssecretaris toe te rekenen omstandigheden geen sprake was. Aldus is de rechtbank, mede gelet op hetgeen de Afdeling in de uitspraak van 16 juli 2007 in zaak no. 200703728/1 heeft overwogen, ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de staatssecretaris met voldoende voortvarendheid aan de uitzetting van appellante heeft gewerkt.


Uitspraak

200705221/1. Datum uitspraak: 29 augustus 2007 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: [Appellante], appellante, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/27637 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 17 juli 2007 in het geding tussen: appellante en de Staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 21 juni 2007 is appellante in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 17 juli 2007, verzonden op dezelde datum, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 24 juli 2007, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft zij daarbij de Afdeling verzocht haar schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 27 juli 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een reactie ingediend. Bij brief van 10 augustus 2007 heeft de Afdeling de staatssecretaris gevraagd om een nadere toelichting. De staatssecretaris heeft hierop bij brief van 17 augustus 2007 een nader stuk ingediend. Appellante heeft hierop bij brief van 22 augustus 2007 gereageerd. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. In de enige grief klaagt appellante dat de rechtbank, door te overwegen dat de staatssecretaris voldoende voortvarendheid bij de voorbereiding van haar uitzetting heeft betracht, heeft miskend dat de staatssecretaris uiterlijk 5 juli 2007, derhalve binnen veertien dagen na de datum van inbewaringstelling, een aanvraag om een laissez-passer bij de Oekraïense autoriteiten had moeten indienen. 2.1.1. In zijn brief van 17 augustus 2007 heeft de staatssecretaris, naar aanleiding van daartoe strekkende vragen van de Afdeling, medegedeeld dat uit navraag bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) is gebleken dat op 21 juni 2007, kort na de inbewaringstelling, en op 5 juli 2007 een identiteitsgehoor van appellante heeft plaatsgevonden, doch hij niet heeft kunnen achterhalen wanneer de aanvraag om een laissez-passer, die op 5 juli 2007 ter vertaling naar een vertaalbureau is verzonden, is ingevuld. 2.1.2. Gelet op het vorenstaande, heeft de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat binnen een redelijk te achten periode handelingen ter fine van uitzetting door de vreemdelingenpolitie of, voor zover overdracht van het dossier had plaatsgevonden, door de DT&V zijn verricht. Voorts is niet in geschil dat van bijzondere, niet aan de staatssecretaris toe te rekenen omstandigheden geen sprake was. Aldus is de rechtbank, mede gelet op hetgeen de Afdeling in de uitspraak van 16 juli 2007 in zaak no. 200703728/1 (aangehecht ter voorlichting van partijen) heeft overwogen, ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de staatssecretaris met voldoende voortvarendheid aan de uitzetting van appellante heeft gewerkt. De grief slaagt. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank gegrond verklaren. De bewaring dient te worden opgeheven. Voorts zal de Afdeling de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State ter vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding naar de rechtbank terugwijzen. 2.3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten van appellante te worden verwezen. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 17 juli 2007 in zaak no. AWB 07/27637; III. verklaart het door appellante bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond; IV. bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel heden wordt opgeheven; V. wijst de zaak voor vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding naar de rechtbank terug; VI. veroordeelt de Staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1127,00 (zegge: elfhonderdzevenentwintig euro), geheel toe te rekenen aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk Voorzitter w.g. Van Gemert ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2007 452-558. Verzonden: 29 augustus 2007 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak