Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3121

Datum uitspraak2007-08-29
Datum gepubliceerd2007-09-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers179009 KG ZA 07-472
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Kort-geding; opheffing beslag omdat in het verzoekschrift tot het leggen van beslag een onvolledig beeld is gegeven van de juridische situatie, feiten en omstandigheden achterwege zijn gelaten die voor de beoordeling van het verzoekschrift tot beslaglegging door de rechtbank, waarbij de wederpartij niet wordt gehoord, van zeer wezenlijke betekenis waren.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK BREDA Sector civiel recht Team handelsrecht zaaknummer / rolnummer: 179009 / KG ZA 07-472 Vonnis in kort geding van 29 augustus 2007 in de zaak van 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid INSIDE BRANDS B.V., 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid URBAN BRANDS EUROPE B.V., beide gevestigd te Roosendaal, eiseressen, procureur en advocaat mr. J. van Oijen, advocaat mr. O.F.A.W. van Haperen, tegen [gedaagde], wonende te Taunderstein (Bondsrepubliek Duitsland), gedaagde, procureur mr. F.M.IJ. J. Kramer, advocaten mrs. M.M. Grondman en M.A.J.G. Janssen. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 27 augustus 2007 met producties 1 t/m 19, - de in het geding gebrachte producties 20 t/m 26 van de zijde van eiseressen, - de mondelinge behandeling op 28 augustus 2007, - de pleitnotitie van mr. Van Oijen, - de pleitnotitie van mr. Van Haperen met een declaratie, - de door mr. Grondman in het geding gebrachte declaratie, 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. Het geschil 2.1 Eiseressen vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het op 24 augustus 2007 door gedaagde gelegde beslag op te heffen, met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure. 2.2 Gedaagde voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 3. De beoordeling 3.1 Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten: a. Gedaagde is rechthebbende op het merk Ragwear. Gedaagde beschikt over een ingeschreven gemeenschapsmerk met betrekking tot die merk. b. Nadat hem daartoe bij beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 22 augustus 2007 verlof is verleend, heeft gedaagde op 24 augustus 2007 ten laste van eiseressen beslag tot afgifte krachtens artikel 2.22 van het Beneluxverdrag inzake de Intellectuele Eigendom doen leggen. Het beslag omvat de volledige (kleding)voorraad van eiseressen met het merk Ragwear. 3.2 Eiseressen leggen aan hun vordering ten grondslag dat het beslag ten onrechte is gelegd. Eiseressen stellen dat zij op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst de distributierechten voor Europa hebben gekregen voor kleding van het merk Ragwear, zodat de betreffende goederen met instemming van gedaagde zijn geïmporteerd, dat deze overeenkomst door gedaagde is beëindigd, dat partijen de gevolgen van de opzegging hebben neergelegd in een overeenkomst (de Vereinbarung) en dat op grond van deze overeenkomst eiseressen gerechtigd is de goederen uit te leveren. In het verzoekschrift tot het leggen van beslag is volgens eiseressen voornoemde essentiële informatie willens en wetens niet genoemd, zodat reeds op grond hiervan het beslag dient te worden opgeheven. 3.3 Gedaagde voert als verweer aan dat eiseressen op grond van artikel 7 van de Vereinbarung geen toestemming hebben om het merk Ragwear te gebruiken. 3.4 Eiseressen hebben onweersproken gesteld dat het onderhavige beslag tot afgifte is gelegd op hun handelsvoorraad aan kledingstukken van het merk Rag Wear, met een handelswaarde van bijna euro 2.000.000,00, dat dit de wintercollectie betreft die nog deze week moet kunnen worden uitgeleverd, en dat er bij uitblijven van deze uitlevering voor het bedrijf met meer dan 30 werknemers geen toekomst meer is en een faillissement dan onafwendbaar is. Onweersproken staat eveneens vast dat het hier originele merkartikelen betreft van het genoemde merk, en dat de keuze van de producten en van de producenten heeft plaatsgevonden in overleg van eiseressen, destijds licentiehouders en distributeurs van het betreffende merk, met de merkhouder, gedaagde in dit kortgeding. 3.5 Partijen hebben tijdens het kortgeding allereerst gedebatteerd over de vraag van gedaagde om aanhouding van de behandeling met een dag teneinde hun cliënt en diens Duitse raadsman in de gelegenheid stellen benodigde toelichtingen omtrent achtergronden te verstrekken. 3.6 De voorzieningenrechter heeft dit verzoek om aanhouding afgewezen op grond van de bijzondere omstandigheden van dit geval: Het verzoekschrift tot het leggen van beslag tot afgifte krachtens artikel 2.22 van het Benelux verdrag inzake de intellectuele eigendom heeft niets vermeld omtrent de hierboven genoemde achtergronden en daardoor de indruk heeft gewekt dat sprake was van piraterij, eenvoudige merkinbreuk op het gebied van merkkleding. Volledig in strijd daarmee blijkt dat partijen in een jarenlang durende exclusieve distributie relatie hebben gestaan die inmiddels is beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst. Naar aanleiding van deze overeenkomst zijn conflicten tussen partijen ontstaan omtrent betalingen, waarin de uitleg van de vaststellingsovereenkomst tussen partijen een centrale rol speelt. In deze vaststellingsovereenkomst hebben partijen afspraken gemaakt omtrent de afwikkeling van lopende orders tot 1 januari 2008 en daarnaast afspraken omtrent betalingen. De stelling¬name van gedaagde in dit kortgeding houdt in dat volgens gedaagde niet is voldaan aan betalingsverplichtingen en dat dit ertoe leidt dat eiseressen in dit kortgeding geacht moeten worden niet te beschikken over het recht om de genoemde producten in het verkeer te brengen. De voorzieningenrechter nam voorts in aanmerking dat er een buitengewoon spoedeisend belang kan worden aangenomen aan de zijde van eiseressen bij behandeling en zeer snelle beslissing, en dat gedaagde in het verzoekschrift tot het leggen van beslag deze achtergronden had behoren te stellen en dat gedaagde had kunnen en dienen te zorgen dat zijn raadslieden in Nederland voldoende geïnstrueerd waren. Het risico van onvoldoende geïnformeerd van zijn raadslieden zijn behoort in deze omstandigheden voor risico van gedaagde in dit kortgeding te blijven. 3.7 Vervolgens hebben partijen, de advocaten van gedaagde voorzover dat mogelijk was, de standpunten bepleit. De voorzieningenrechter heeft vervolgens om 14.00 uur de zitting gesloten en uitspraak bepaald op dinsdag 28 augustus 2007 om 17.00 uur. Op verzoek van partijen is de uitspraak aangehouden en is de uitspraak bepaald op heden 8.30 uur. Gelet op de zeer korte beschikbare tijd wordt deze uitspraak summier gemotiveerd. 3.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft gedaagde in het verzoekschrift een volkomen onvolledig beeld gegeven van de juridische situatie door geen melding te maken van de rechtsverhouding die tussen partijen heeft bestaan en middels de vaststellingsovereenkomst op dit moment nog bestaat. Gedaagden moet hebben geweten dat hij aldus feiten en omstandigheden achterwege liet die voor de beoordeling van het verzoekschrift door de rechtbank, waarbij de wederpartij niet wordt gehoord, van zeer wezenlijke betekenis waren. Flagrant in strijd met de werkelijkheid vermeldt het verzoekschrift bovendien dat gedaagde geen toestemming heeft gegeven voor de vervaardiging van deze kledingstukken met zijn merk. Onweersproken en door bewijsmiddelen gestaafd staat vast dat gedaagde zeer nauw betrokken is geweest bij de productie van deze kledingstukken en bij de keuze van de producenten. Bij deze opzettelijke en valselijke voorlichting van de rechtbank in het verzoekschrift past de onmiddellijke opheffing van het beslag, zelfs zonder verder debat. 3.9 Ten overvloede geldt dat het beslag gelet op het inhoudelijk debat op de navolgende gronden behoort te worden opgeheven: Toewijzing van een vordering tot afgifte op grond van art. 2. 22 van het Benelux Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom vereist kwade trouw van de inbreukmaker. Aan de orde is echter een verschil van mening over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst en in dit debat is kwade trouw aan de zijde van eiseressen geenszins aannemelijk. De vordering tot afgifte in een bodemprocedure zal dus naar alle aannemelijkheid worden afgewezen. 3.10 Het beslag zal derhalve worden opgeheven, uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van gedaagde in de werkelijke kosten van het geding. Deze kosten worden begroot op het door de raadslieden van eiseressen opgegeven bedrag van wegens kosten van de raadslieden, alsmede de dagvaardingskosten en het vastrecht. 4. De beslissing De voorzieningenrechter 4.1 heft op het op 24 augustus 2007 door gedaagde ten laste van eiseressen gelegde beslag, 4.2 veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseressen tot op heden begroot op euro 15.252,20 waarvan euro 14.859,50 aan procureurssalaris, 4.3 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. Leijten en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. Te Kloese op 29 augustus 2007