Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3132

Datum uitspraak2007-08-24
Datum gepubliceerd2007-09-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/700141-07 en TUL VV 10/701148-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het verweer dat verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken, omdat er behalve de vingerafdruk van de verdachte geen ander bewijs voorhanden is, wordt verworpen. Uit het proces-verbaal van de Forensische Opsporing sectie Dactyloscopie & DNA d.d. 8 mei 2007 blijkt dat het in de praktijk voor Biofysische Geneeskunde op een geldlade aangetroffen dactyloscopisch spoor identiek is aan de vingerafdruk van de verdachte. Aangezien een dergelijke praktijkruimte geen openbare ruimte is waar veel mensen komen en waar de geldlade van hand tot hand gaat en de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn vingerafdruk op de geldlade, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij nooit in de praktijk is geweest onaannemelijk. De aangifte en de vingerafdruk van de verdachte leveren dan ook voldoende wettig en overtuigend bewijs op om tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde te komen.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector strafrecht Parketnummer: 10/700141-07 Parketnummer van de vordering TUL VV: 10/701148-06 Datum uitspraak: 24 augustus 2007 Tegenspraak VONNIS van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte: [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats], ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres], ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [], raadsman mr. J.P.R. Broers, advocaat te Rotterdam. ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2007. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie, aangeduid als A1 tot en met A4, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. EIS OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. De Beer heeft gerequireerd tot: - vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde; - bewezenverklaring van het onder 1, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde; - veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest. VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de tenuitvoerlegging zal worden gelast van het gedeelte van de straf groot 5 maanden dat aan de verdachte voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis d.d. 19 september 2006 van de meervoudige kamer van deze rechtbank. VRIJSPRAAK Het onder 2 en 6 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde Uitsluitend de aangever heeft verklaard dat hij ook door de verdachte is geslagen en geschopt. Weliswaar staat vast dat de verdachte in de buurt was toen de aangever door een ander werd mishandeld, maar die omstandigheid is niet voldoende om tot een bewezenverklaring terzake openlijk geweld te komen. Uit het dossier blijkt immers dat een getuige en de medeverdachte hebben verklaard dat de verdachte tijdens de vechtpartij op geruime afstand stond. De medeverdachte heeft bovendien verklaard dat de verdachte geen rol heeft gespeeld in het alleen door hem (medeverdachte) gepleegde geweld. PARTIËLE VRIJSPRAAK Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde Een aantal onderdelen van de tenlastelegging is uitsluitend gebaseerd op de aangifte van aangever [naam aangever] dan wel [getuige]. Deze onderdelen worden niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verdachte wordt ten aanzien van die onderdelen dan ook vrijgesproken. BEWEZENVERKLARING Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat: 1. hij op of omstreeks 06 februari 2007 te Barendrecht, op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten in het "Inge de Bruin Sportfondsenbad" gelegen aan de de Hamburg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever] en/of [getuige], welk geweld bestond uit het - omsingelen van die [aangever], althans om die [aangever] heen gaan staan en - duwen van die [aangever]. 3. hij op 15 april 2007 te Barendrecht ter uitvoering van het voornemen om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand gelegen aan de Binnenlandse Baan [nr] weg te nemen geld en/of (een) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen en dat weg te nemen geld en/of die goed(eren) onder hun bereik te brengen door middel van braak, - de ruit van de voordeur van dat bedrijfspand heeft geforceerd en - in dat pand heeft rondgelopen op zoek naar goederen van zijn gading, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid; 4. hij op 21 april 2007 te Barendrecht ter uitvoering van het voornemen om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit kinderdagverblijf Ieniemienie gelegen aan de Paddeweg 24 weg te nemen (een) goed(eren) en/of geld, toebehorende aan kinderdagverblijf Ieniemieni, en zich daarbij de toegang tot dat kinderdagverblijf te verschaffen en die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak, - een steen door een ruit van dat kinderdagverblijf heeft gegooid, en - een raam van dat kinderdagverblijf heeft geforceerd, en - (een) deur(en) en (een) lade(n) van (een) kast(en) in dat kinderdagverblijf geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid; 5. hij op 21 april 2007 te Barendrecht tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkelpand gelegen aan de Middenbaan [nr] heeft weggenomen een kluis inhoudende 1657,35 euro, toebehorende aan [aangever], waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, te weten door tegen de voordeur van dat winkelpand te trappen en/of met een (breek)voorwerp tussen de deurstijl en die voordeur te wrikken en aldus de voordeur van dat winkelpand te forceren. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken. BEWIJSMOTIVERING De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachten op enig moment aangever [naam aangever] hebben omsingeld en dat één van hen hem een duw heeft gegeven. Voor een bewezenverklaring terzake openlijk geweld is niet vereist dat de verdachte zelf geweld heeft gepleegd. Voldoende is dat wordt bewezen dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het openlijk geweld heeft geleverd. Hoewel de verdachte de aangever niet heeft geduwd kan toch worden gesproken van het plegen van geweld in vereniging nu bewezen is verklaard dat de verdachte en zijn medeverdachten de aangever hebben omsingeld en dat in een situatie waarin de sfeer al grimmig was, omdat de verdachte en zijn medeverdachten zich vlak daarvoor al hadden misdragen in het zwembad en daar onder meer door aangever [naam aangever] op aangesproken waren. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde De raadsman heeft betoogd dat de verdachte ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken, omdat er behalve de vingerafdruk van de verdachte geen ander bewijs voorhanden is. Er zijn geen andere feiten of omstandigheden vastgesteld waaruit geconcludeerd kan worden dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die als pleger c.q. medepleger bij de poging tot inbraak op 15 april 2007 betrokken is geweest. Dit verweer wordt verworpen. Uit het proces-verbaal van de Forensische Opsporing sectie Dactyloscopie & DNA d.d. 8 mei 2007 blijkt dat het in de praktijk voor Biofysische Geneeskunde op een geldlade aangetroffen dactyloscopisch spoor identiek is aan de vingerafdruk van de verdachte. Aangezien een dergelijke praktijkruimte geen openbare ruimte is waar veel mensen komen en waar de geldlade van hand tot hand gaat en de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn vingerafdruk op de geldlade, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij nooit in de praktijk is geweest onaannemelijk. De aangifte en de vingerafdruk van de verdachte leveren dan ook voldoende wettig en overtuigend bewijs op om tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde te komen. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde De raadsman heeft betoogd dat de verdachte ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken, omdat er behalve de vingerafdruk van de verdachte en de aangifte geen ander bewijs voor handen is en dat dit niet voldoende is om hem als pleger c.q. medepleger van de poging tot inbraak op 25 april 2007 aan te merken. De vingerafdruk geeft alleen aan dat de verdachte op enig moment de binnenkant van de ruit heeft aangeraakt en aangezien de verdachte twee neefjes heeft die op het kinderdagverblijf zitten is het goed mogelijk dat de vingerafdruk op enig ander moment daar is terechtgekomen. Dit verweer wordt verworpen. Anders dan zijn raadsman heeft betoogd heeft de verdachte op de terechtzitting verklaard dat zijn twee neefjes weliswaar op het kinderdagverblijf zitten, maar dat hij daar nog nooit binnen is geweest om zijn neefjes af te halen. Nu de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn vingerafdruk, acht de rechtbank zijn verklaring dat hij op 21 april 2007 niet in het kinderdagverblijf is geweest onaannemelijk. De aangifte en de vingerafdruk van de verdachte leveren dan ook voldoende wettig en overtuigend bewijs op om tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde te komen. Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het onder 5 ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden, omdat er onvoldoende bewijs voorhanden is. De twee aangetroffen schoensporen die volgens de deskundigen respectievelijk waarschijnlijk en mogelijk veroorzaakt zijn met de schoenen van de verdachte kunnen ook op enig ander moment op de deur zijn terechtgekomen. Dit verweer wordt verworpen. Vast staat dat verdachte ten tijde van de inbraak in de nabije omgeving van de bakkerij aanwezig is geweest. Kort daarna is hij aangehouden en bleek hij in het bezit te zijn van latexhandschoenen en een schroevendraaier. Voorts zijn er op de deur van de bakkerij schoensporen aangetroffen waarvan na forensisch onderzoek is gebleken dat er één waarschijnlijk met de rechterschoen en een ander mogelijk met de linkerschoen van de verdachte zijn veroorzaakt Nu de verdachte geen plausibele verklaring voor de aanwezigheid van de latexhandschoenen en de schroevendraaier heeft gegeven, kunnen deze goederen gezien de omstandigheden waaronder de verdachte is aangehouden in samenhang met zijn aangetroffen schoensporen als inbrekerswerktuig worden aangemerkt. Gelet op het vorenstaande kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan. STRAFBAARHEID FEITEN De bewezen feiten leveren op: 1. Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. 3. Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak. 4. Poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak. 5. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak. De feiten zijn strafbaar. STRAFBAARHEID VERDACHTE De verdachte is strafbaar. STRAFMOTIVERING De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft samen met anderen in een zwembad openlijk geweld gepleegd jegens een badmeester. Na een woordenwisseling tussen de verdachte en de badmeester zijn er andere jongens bij gekomen en is de badmeester door hen omsingeld. Vervolgens is de badmeester door één van hen geduwd. Voor het slachtoffer moet het een beangstigende gebeurtenis zijn geweest. Daarnaast zijn er nietsvermoedende zwembadgasten, waaronder mogelijk veel kinderen, ongewild getuige geweest van het gedrag van verdachte en zijn medeverdachten. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een inbraak en twee pogingen daartoe. De verdachte heeft samen met een ander uit een bakkerij een kluis met daarin een aanzienlijk geldbedrag gestolen. Bij een kinderdagverblijf en een bedrijfspand heeft verdachte geprobeerd goederen van zijn gading weg te nemen. Dergelijke feiten leveren voor de gedupeerden ergernis, ongemak en financieel nadeel op en leiden bovendien tot vergaande beveiligingsmaatregelen die hoge kosten met zich brengen. Op de bewezenverklaarde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 27 juni 2007 reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en hij ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten in de proeftijd van een recente veroordeling liep. Dat de duur van de op te leggen gevangenisstraf lager uitvalt dan door de officier van justitie geëist, houdt verband met het gegeven dat de verdachte ook wordt vrijgesproken van het hem onder 6 ten laste gelegde openlijk geweld. Gelet op de eerdere veroordelingen wordt van een voorwaardelijke straf afgezien. Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht. VORDERING BENADEELDE PARTIJ Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam aangever] (gemachtigde familie [naam familie]), wonende aan de [adres], terzake van feit 6. De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade tot een door de rechtbank te bepalen bedrag. De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte is vrijgesproken. Nu de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil. VORDERING TENUITVOERLEGGING Bij op tegenspraak gewezen vonnis d.d. 19 september 2006 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van onder meer openlijk geweld meermalen gepleegd, diefstal meermalen gepleegd en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht meermalen gepleegd veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan een gedeelte groot 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is op grond van artikel 14b, derde lid van het Wetboek van Strafrecht ingegaan op 4 oktober 2006. De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN Gelet is op de artikelen 14g, 45, 57, 141, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De rechtbank: - verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; - verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij; - stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten; - verklaart de verdachte strafbaar; - veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 5 (vijf) maanden, - beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht; - heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf; - verklaart de benadeelde partij [naam aangever] niet-ontvankelijk in de vordering; - veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdedi¬ging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil; - gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte, groot 5 (vijf) maanden, van de bij vonnis d.d. 19 september 2006 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf. Dit vonnis is gewezen door: mr. Van Essen, voorzitter, en mrs. Van der Ven en Van den Enden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Broersma, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 augustus 2007.