Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3136

Datum uitspraak2007-05-24
Datum gepubliceerd2007-09-13
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers857/06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzekeraar meent dat inkomensderving niet door arbeidsongeschiktheid maar door de deconfiture van het bedrijf is veroorzaakt. Uitleg van de verzekeringsovereenkomst naar de concrete omstandigheden van het geval. Geen goede grond om verzekerd belang zo beperkt uit te leggen.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER ARREST in de zaak van: de naamloze vennootschap N.V. NOORDHOLLANDSCHE VAN 1816, gevestigd te Oudkarspel, gemeente Langedijk, APPELLANTE, procureur: mr. J.W. van Rijswijk, t e g e n [A], wonende te [woonplaats], GEÏNTIMEERDE, procureur: mr. C.B.M. Scholten van Aschat. 1. Het geding in hoger beroep 1.1 Appellante, de Noordhollandsche, is bij exploot van 1 mei 2006 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de rechtbank te Alkmaar onder zaak- en rolnummer 83674/HA ZA 05-1012 tussen partijen is gewezen en dat is uitgesproken op 19 april 2006, met dagvaarding van geïntimeerde, [A], voor dit hof. 1.2 De Noordhollandsche heeft bij memorie acht grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, een bewijsaanbod gedaan en producties in het geding gebracht, met conclusie, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [A], alsnog zal afwijzen met veroordeling van [A], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van de beide instanties. 1.3 [A] heeft daarop bij memorie van antwoord de grieven bestreden alsmede een bewijsaanbod gedaan en producties in het geding gebracht, met conclusie, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen met veroordeling van de Noordhollandsche in de proceskosten van, naar het hof begrijpt, het hoger beroep. 1.4 Partijen hebben hun zaak doen bepleiten bij monde van hun raadslieden. Voor de Noordhollandsche heeft het woord gevoerd mr. J. van Rhijn, advocaat te Alkmaar en voor [A] mr. M.L. Molenaar, eveneens advocaat te Alkmaar, beiden mede aan de hand van pleitnotities. Partijen hebben bij die gelegenheid nog enige inlichtingen verschaft. 1.5 Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen. 2. De grieven Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven. 3. Waarvan het hof uitgaat De rechtbank heeft in het vonnis van 19 april 2006 in rechtsoverweging nummer 2 onder a tot en met j een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van die feiten is niet in geding, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. 4. Behandeling van het hoger beroep 4.1 Het gaat in dit geding om de volgende kwestie. 4.1.1 [A] was blijkens de specificatie van zijn loon over april 2004 sedert 2 december 1985 in dienst van de besloten vennootschap [AB] “Bonnex” B.V. (verder: Bonnex B.V.), een klein bouwbedrijf. Hij was directeur van dit bedrijf. Hij beschikte in die hoedanigheid niet over een adequate voorziening voor het geval hij arbeidsongeschikt zou geraken. Teneinde daarin te voorzien heeft [A] heeft op 8 november 1991 een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij de Noordhollandsche. Op het polisblad wordt bij de omschrijving van het verzekerde risico melding gemaakt van het beroep van [A], als volgt “Directeur bouwbedrijf (adm./commercieel werkzaam)” en van verzekerde jaarrentes, onderverdeeld in rubriek A en rubriek B. In rubriek A bedraagt de verzekerde rente NLG 60.000,- per jaar (jaarlijks te verhogen); de premie bedraagt NLG 608,80 per kwartaal. In rubriek B bedraagt de verzekerde rente NLG 41.000,- per jaar (jaarlijks te verhogen); de premie bedraagt NLG 1.191,59 per kwartaal. In beide gevallen wordt de verzekerde rente jaarlijks verhoogd met 3% samengestelde interest. 4.1.2 Van de verzekeringsovereenkomst maken algemene voorwaarden deel uit. Artikel 3 gaat over de strekking van de verzekering en luidt: “Deze verzekering heeft ten doel uitkering te verlenen bij derving van inkomen door de verzekerde tengevolge van zijn arbeidsongeschiktheid”. Artikel 5 gaat over het begrip arbeidsongeschiktheid voor rubriek A en luidt: “Arbeidsongeschiktheid is aanwezig indien de verzekerde rechtstreeks en uitsluitend door medisch vast te stellen gevolgen van ongeval en/of ziekte voor ten minste 25% ongeschikt is tot het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan zijn op het polisblad vermelde beroep, zoals dat voor deze beroepsbezigheden in de regel en redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.” Artikel 7 bevat een eigen risicotermijn voor rubriek A. Deze termijn bedraagt (blijkens het polisblad) 30 dagen en gaat in op de dag volgend op die, waarop door een bevoegd arts de arbeidsongeschiktheid is vastgesteld. 4.1.3 [A] is in 2002 een tijdlang arbeidsongeschikt geweest. Bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep heeft [A] onweersproken gesteld dat hem toentertijd door de Noordhollandsche een uitkering is verleend. Daaraan heeft de omstandigheid dat zijn loon werd doorbetaald voor de Noordhollandsche geen rol gespeeld althans niet kenbaar voor [A]. 4.1.4 Op 9 juni 2004 heeft [A] zich tot zijn huisarts gewend met gezondheidsklachten. Deze arts heeft arbeidsongeschiktheid vastgesteld. Eerder had [A] zich op het werk ziek gemeld. Het UWV gaat er in zijn toekenning aan [A] van een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz) vanuit dat op 16 mei 2004 arbeidsongeschiktheid is ingetreden (productie 21 [A] ten behoeve van de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen). 4.1.5 [A] heeft de arbeidsongeschiktheid bij brief van 16 juni 2004 aan de tussenpersoon Westerlaken gemeld. Op of omstreeks 26 juni 2004 heeft hij ten behoeve van de Noordhollandsche een schadeformulier ingevuld en dit naar de Noordhollandsche opgestuurd. 4.1.6 De Noordhollandsche heeft aan [A] uitkering op grond van de verzekeringsovereenkomst geweigerd. De Noordhollandsche heeft zich op het standpunt gesteld dat de inkomensderving van [A] niet is veroorzaakt door arbeidsongeschiktheid maar door de deconfiture van het bouwbedrijf van [A]. Haars inziens bestond het verzekerd belang van [A] uit het behoud van zijn arbeidsinkomen bij zijn bedrijf, welk verzekerd belang bij aanvang van de arbeidsongeschiktheid van [A] was vervallen, zodat zij niet tot uitkering gehouden is. 4.1.7 Ten aanzien van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [AB] “Bonnex” B.V. is op 28 april 2004 een faillissementsrekest ingediend bij de rechtbank Amsterdam. Dit rekest is behandeld ter zitting van 25 mei 2004 en van 15 juni 2004. De vennootschap is op 15 juni 2004 in staat van faillissement verklaard. De vennootschap betaalde loon aan [A], voor het laatst over de maand april 2004. 4.1.8 [A] is, nadat hij arbeidsongeschikt is geworden, doorgegaan met betaling van de aan Noordhollandsche verschuldigde verzekeringspremie. In september 2004 is de (automatische) kwartaalbetaling die vóór 1 oktober 2004 moest zijn voldaan, op problemen gestuit. Uiteindelijk is [A] erin geslaagd om de premie toch tijdig te voldoen, met dien verstande dat hij een deel groot ongeveer 5% onbetaald heeft gelaten. Dit was een verhoging die hij niet kon thuisbrengen. Daarover heeft hij bij brief van 28 september 2004 toelichting gevraagd aan de Noordhollandsche. De Noordhollandsche heeft die toelichting niet gegeven. Zij heeft de verzekering bij brief van 1 november 2004 beëindigd per 15 november 2004 op grond van wanbetaling. 4.1.9 Nadat de Noordhollandsche haar standpunt dat zij niet tot enige verzekeringsuitkering gehouden was, had gehandhaafd, heeft [A] haar in rechte betrokken. 4.1.10 De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep geoordeeld dat de op 9 juni 2004 vastgestelde arbeidsongeschiktheid van [A] onder de dekking van de polis valt. Bovendien heeft zij geoordeeld dat het royement van de polis als onrechtmatig jegens [A] moet worden gekwalificeerd. Dienovereenkomstig heeft zij verklaringen voor recht uitgesproken. Verder heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden teneinde de omvang van de arbeidsongeschiktheid van [A] te onderzoeken. De rechtbank heeft op grond van uitleg van de hier toepasselijke voorwaarden voor haar rekening genomen dat ten tijde van de aanvraag van [A] sprake was van een verzekerd evenement en van een verzekerd belang van [A]. 4.2 De Noordhollandsche is daartegen in hoger beroep opgekomen. Haar grieven stellen de vraag aan de orde of [A] recht op enige uitkering aan de arbeidsongeschiktheidsverzekering kan ontlenen vanaf 10 juni 2004 (althans vanaf 10 juli 2004 met inachtneming van de eigen risicotermijn van een maand). De vermelding van 10 augustus 2004 onder 10 van de memorie van grieven berust kennelijk op een vergissing. Omstreden is in het bijzonder of op 9 juni 2004 het verzekerd belang van [A] nog bestond. Volgens de Noordhollandsche betreft het hier relevante door [A] verzekerde belang de inkomsten uit arbeid als directeur bij Bonnex B.V., welke zijn verzekerd tegen wegvallen als gevolg van arbeidsongeschiktheid. Het gaat de Noordhollandsche er in dit geding in het bijzonder om dat er op 9 juni 2004 geen sprake meer was van een financieel belang dat als gevolg van arbeidsongeschiktheid werd aangetast, omdat de vennootschap van [A] toentertijd niet in staat was om hem zijn inkomen uit te betalen. [A] wil ingang doen vinden dat het er niet toe doet dat Bonnex B.V. in staat van faillissement is geraakt. Zijns inziens heeft hij recht op een uitkering, omdat hij arbeidsongeschikt is en zijn oude beroep niet meer (volledig) kan uitoefenen. Zou juist zijn dat het ertoe doet dat Bonnex B.V. in staat van faillissement is geraakt, dan heeft te gelden, aldus [A], dat hij al was opgehouden met werken als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid, voordat Bonnex B.V. failliet ging. De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking. 4.3 Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het bij de beantwoording van de vraag of op 9 juni 2004 het verzekerd belang van [A] nog bestond, aankomt op uitleg van de verzekeringsovereenkomst. Terecht heeft de rechtbank in dit verband overwogen dat niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen van de relevante bepalingen van de overeenkomst maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij op dit punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Partijen hebben in dit verband uitgebreide beschouwingen gewijd aan zich ontwikkelende opvattingen over het rechtskarakter van de arbeidsongeschiktheidsverzekering, in het bijzonder over de kwestie of de arbeidsongeschiktheidsverzekering als een schade- dan wel als een sommenverzekering moet worden beschouwd. Bij de beoordeling van het verzekerd belang dat in de omstreden arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt bedoeld, kan evenwel niet worden volstaan met een dergelijke algemene benadering. Het hof heeft bij de uitleg van de omstreden verzekeringsovereenkomst acht te slaan op de concrete omstandigheden van het geval. 4.4 De tekst van artikel 3 maakt duidelijk dat partijen voor ogen stond dat aan [A] een geldelijke vergoeding zou toekomen in geval van inkomensderving als gevolg van arbeidsongeschiktheid. Die tekst is echter dermate algemeen geredigeerd dat deze hier niet zonder meer uitsluitsel geeft. Dat het beroep van [A] op het polisblad wordt omschreven als “Directeur bouwbedrijf (adm./commercieel werkzaam)” maakt het niet anders. 4.5 In geval van inkomensderving als gevolg van arbeidsongeschiktheid ontleende [A] blijkens het polisblad aan de verzekering een aanspraak op een vaste uitkering die naargelang de omvang van de arbeidsongeschiktheid kon variëren. Ook dat element van de verzekeringsovereenkomst biedt geen uitsluitsel ten aanzien van het verzekerd belang dat de Noordhollandsche en [A] op het oog hebben gehad. Wel valt op dat de partijen geen koppeling tot stand hebben gebracht met het door [A] in zijn bedrijf verdiende arbeidsinkomen. Zo was [A] bijvoorbeeld niet gehouden om de Noordholland-sche periodiek op de hoogte te brengen van het bestaan en de omvang van het door hem in zijn bedrijf verdiende inkomen. In ieder geval wijst een en ander er niet op dat aan partijen het door de Noordhollandsche verdedigde verzekerd belang voor ogen heeft gestaan. 4.5 De gedragingen van de Noordhollandsche wijzen evenmin op haar gelijk. De omstandigheid dat zij tot uitkering is overgegaan naar aanleiding van het door [A] in 2002 opgelopen letsel, hoewel aan [A] zijn loon werd doorbetaald, logenstraft haar stelling dat [A] slechts uitkering op grond van de verzekeringsovereenkomst toekomt ingeval van inkomensderving door arbeidsongeschiktheid. De omstandigheid dat de Noordhollandsche na het faillissement van de vennootschap aanspraak is blijven maken op betaling van de verzekeringspremie is ook niet in overeenstemming met haar standpunt dat het verzekerd belang zou zijn vervallen. 4.6 Voorts verdient overweging dat in een klein bedrijf als hier aan de orde is, arbeidsongeschiktheid veelal leidt tot een substantiële terugval van het resultaat van de onderneming met als gevolg dat uitbetaling van loon door de vennootschap waarbinnen het bedrijf wordt uitgeoefend problematisch kan worden. Bezwaarlijk kan zonder toelichting, die ontbreekt, worden aangenomen dat het in de bedoeling van partijen lag dat een dergelijke terugval zou kunnen meebrengen dat het verzekerd belang zou komen te vervallen. Daarbij komt dat hetgeen [A] bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep – onbestreden – heeft uiteengezet aangaande hetgeen hem voor ogen stond, toen hij de arbeidsongeschiktheidsverzekering afsloot, daarmede in overeenstemming is. Toentertijd was het risico van inkomensderving in geval van arbeidsongeschiktheid urgenter geworden, aldus [A], omdat zijn vader niet langer in het bouwbedrijf werkzaam zou zijn, althans niet structureel. Na het vertrek van zijn vader zou eventuele langdurige arbeidsongeschiktheid van hem, [A], onmiddellijk consequenties hebben voor het resultaat van zijn onderneming. Juist daarvoor wenste hij een voorziening te treffen. 4.7 Naar het oordeel van het hof is er dan ook op basis van de totstandkomingsgeschiedenis en de bewoordingen van de verzekeringsovereenkomst alsmede de gedragingen van de Noordhollandsche geen goede grond om te oordelen dat het belang dat [A] had verzekerd zo beperkt moet worden uitgelegd als de Noordhollandsche heeft bepleit. Voor zover zou moeten worden geoordeeld dat de verzekeringsovereenkomst op het tussen partijen omstreden punt onduidelijk is, moet deze bovendien in het voordeel van [A] als (particulier) verzekeringnemer worden uitgelegd. 4.8 Anders dan de Noordhollandsche ingang wil doen vinden was dit verzekerd belang op 9 juni 2004 niet vervallen. Het beroep van de Noordhollandsche op de deconfiture van de onderneming van [A] is daarvoor ontoereikend. 4.9 Het hof zal dit verweer dan ook verwerpen. Bij gebreke van terzake dienende stellingen kan bewijs-levering achterwege blijven. 4.10 De grieven 1 tot en met 7 falen. 4.11 Grief 8 moet het lot van de andere grieven delen. Blijkens de toelichting op die grief wil de Noordhollandsche thans ingang doen vinden dat zij de verzekeringsovereenkomst mocht beëindigen, omdat [A] daarbij tengevolge van het faillissement geen belang meer had. Dat nu biedt, in aanmerking genomen hetgeen hierboven werd overwogen, onvoldoende aanknopingspunt voor de door de Noordhollandsche bepleite gevolgtrekking. Ook overigens was er onvoldoende grond voor royement. [A] liet een klein deel van de aan hem door de Noordhollandsche in rekening gebrachte premie onbetaald, omdat hij alvorens te betalen wilde achterhalen waarom hij dit deel verschuldigd was. Als die handelwijze van [A] al zou moeten worden gekwalificeerd als een tekortkoming, biedt deze in elk geval onvoldoende rechtvaardiging voor het door de Noordhollandsche beoogde royement. Ook grief 8 faalt. 4.12 Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. De Noordhollandsche is de in het ongelijk gestelde partij. Zij zal in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. 5. Beslissing Het hof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; wijst de zaak terug naar de rechtbank Alkmaar voor verdere behandeling en beslissing; veroordeelt de Noordhollandsche in de proceskosten van het hoger beroep en begroot deze kosten tot de dag van deze uitspraak aan de zijde van [A] op € 296,- voor verschotten en € 2.978,- voor salaris procureur. Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, J.M.H. van Staveren en C.A. Joustra en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2007 door de rolraadsheer.