Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3138

Datum uitspraak2007-08-24
Datum gepubliceerd2007-09-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/691196-06 en TUL VV 10/031074-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

De deskundigen concluderen dat de verdachte aan een persoonlijkheidsstoornis lijdt en vanuit die stoornis regelmatig onaangepast en gewelddadig gedrag jegens zijn omgeving vertoont waarvoor hij behandeld zou dienen te worden. De rechtbank heeft, in aanmerking genomen het ingrijpende karakter van de maatregel van terbeschikkingstelling, op grond van de beschikbare rapporten evenwel niet de overtuiging bekomen dat de toekomstige risico's van dergelijk gedrag zodanig zijn dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen op dit moment het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging eist. Uit de ter beschikking staande rapporten blijkt geen eenduidig standpunt bij de deskundigen met betrekking tot een TBS-advies. De rechtbank is derhalve van oordeel dat op grond van de rapportages onvoldoende aanleiding bestaat thans tot het opleggen van terbeschikkingstelling met dwangverpleging over te gaan.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector strafrecht Parketnummer: 10/691196-06 Parketnummer van de vordering TUL VV: 10/031074-04 Datum uitspraak: 24 augustus 2007 Tegenspraak VONNIS van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] (Suriname), ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres], ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de [], raadsvrouw mr. P.H. Ruys, advocaat te Rotterdam. ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 september 2006 (zulks op de voet van artikel 377, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering) en van 10 augustus 2007. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 22 september 2006 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën, aangeduid als A1 tot en met A4 als bijlagen aan dit vonnis gehecht. Deze bijlagen maken deel uit van dit vonnis. EIS OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. Rose heeft gerequireerd tot: - vrijspraak van het primair en het subsidiair onder A ten laste gelegde; - bewezenverklaring van het subsidiair onder B ten laste gelegde; - veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar met aftrek van voorarrest en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de tenuitvoerlegging zal worden gelast van het gedeelte van de straf groot 1 maand dat aan de verdachte voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis d.d. 15 juni 2004 van de politierechter in deze rechtbank. VRIJSPRAAK Het primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. BEWEZENVERKLARING Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het subsidiair onder A en B ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat: subsidiair A. hij op 07 mei 2006 te Rotterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer] een (keuken)mes voorgehouden; en B. hij op of omstreeks 07 mei 2006 te Rotterdam, meermalen, althans eenmaal, aan een persoon, te weten [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel een gebroken rib, heeft toegebracht, door deze [slachtoffer] opzettelijk te slaan en stompen tegen het lichaam. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken. BEWIJSMOTIVERING De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen. Ten aanzien van het subsidiair onder A ten laste gelegde De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij geen mes heeft vastgepakt niet geloofwaardig. Zowel de verdachte als de aangeefster hebben verklaard dat er in de keuken een messenblok met messen aanwezig was en dat dit messenblok ook is (om)gevallen. De aangeefster heeft vanaf het begin verklaard dat de verdachte een mes heeft vastgepakt en haar daarmee heeft bedreigd. Voorts heeft zij onmiddellijk na het incident met haar moeder gebeld, die vervolgens direct naar haar toe is gekomen. De moeder van aangeefster heeft verklaard dat haar dochter toen onder meer heeft gezegd dat zij door de verdachte met een mes was bedreigd. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van de aangeefster betrouwbaar en geloofwaardig. De rechtbank acht ook de door de verdachte op de terechtzitting afgelegde verklaring dat de aangeefster door Winti in trance was geraakt en dat hij haar daarom in bedwang moest houden ongeloofwaardig. De verdachte is pas in een laat stadium met dit verhaal gekomen. Als de verdachte inderdaad zo te keer heeft moeten gaan zoals hij op de terechtzitting heeft verklaard om de aangeefster in bedwang te kunnen houden dan zou het voor de hand hebben gelegen dat hij daarover onmiddellijk na zijn aanhouding, althans veel eerder dan eerst op de terechtzitting, zou hebben verklaard. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangeefster met een mes heeft bedreigd. De raadsvrouw heeft overigens betoogd dat de verklaringen van de aangeefster niet betrouwbaar zijn en daarom van het bewijs uitgesloten moeten worden. De rechtbank overweegt daaromtrent dat als er al sprake zou zijn geweest van onbetrouwbare verklaringen dat niet kan leiden tot bewijsuitsluiting. STRAFBAARHEID FEITEN De bewezen feiten leveren op: Subsidiair De voortgezette handeling van: A. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en B. zware mishandeling. De feiten zijn strafbaar. STRAFBAARHEID VERDACHTE De verdachte is strafbaar. STRAFMOTIVERING De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zijn vriendin tijdens een ruzie met een mes bedreigd en haar zodanig geslagen en gestompt dat zij ten gevolge van deze mishandeling onder meer een gebroken rib heeft opgelopen. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven naast de fysieke gevolgen vaak gedurende langere tijd ook psychisch nadelige gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dat de feiten zijn gepleegd in de woning van het slachtoffer - een plaats waar men zich vrij en beschermd zou moeten voelen - maakt één en ander des te ernstiger. Op 17 april 2007 is over de persoon van de verdachte een rapport uitgebracht door drs. A. Banaei Kashani, psychiater in opleiding (onder supervisie van psychiater drs. C. Karayalcin). Daaruit blijkt dat de persoonlijkheid van de verdachte wordt gekenmerkt door narcistische en antisociale trekken, waarbij het idee dat derden jaloers op hem zijn en hem willen benadelen, gevoeligheid voor krenking en afwijzing en agressief gedrag op de voorgrond staan. Gelet hierop kan worden gesproken van een persoonlijkheidsstoornis NAO. Het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten is niet mogelijk daar de verdachte deze ontkent. Derhalve kan door de psychiater geen uitspraak worden gedaan over de invloed van zijn persoonlijkheidsstoornis op de ten laste gelegde feiten. Ook kan geen uitspraak worden gedaan over het delictrecidive risico of de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte met betrekking tot de ten laste gelegde feiten. Voorts is op 25 april 2007 over de persoon van de verdachte een rapport uitgebracht door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog. De psycholoog concludeert eveneens dat er bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis NAO met voornamelijk narcistische, antisociale en paranoïde kenmerken. Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van een persoonlijkheidsstoornis. De psycholoog is niet in staat geweest om een duidelijke relatie te leggen tussen stoornis en delict. Het staat vast dat de verdachte door de gebrekkige controle mechanismen, de impulsiviteit, de verhoogde krenkbaarheid en de lage frustratietolerantie een verhoogd risico loopt op acting-out gedrag. De problematiek van de verdachte behoeft ten eerste uitputtende diagnostiek. Daarnaast lijkt de behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek en dan met name de impulscontroleproblematiek zinvol. De verdachte zou copingsmechanismenaan moeten leren om risicovolle situaties te vermijden. De psycholoog acht behandeling en diagnostiek zeer wenselijk maar niet haalbaar. Een eventuele opgelegde behandeling wordt ernstig bemoeilijkt door de ontkennende en bagatelliserende houding van de verdachte en door het volledig gebrek aan ziektebesef en ziekte-inzicht. Daarnaast is in het verleden gebleken dat de verdachte zich aan behandeling onttrekt. Uiteindelijk zal behandeling en diagnostiek waarschijnlijk alleen maar plaats kunnen vinden binnen een gedwongen kader. Alles afwegend onthoudt de psycholoog zich uiteindelijk van verder advies. Op 26 juli 2007 heeft de psycholoog op verzoek van de officier van justitie in een email aanvullende informatie verstrekt. De psycholoog handhaaft haar advies voor behandeling in een gedwongen kader. Volgens de psycholoog kan dat allen een terbeschikkingstelling met dwangverpleging zijn. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden is niet aan de orde, aangezien het op basis van ervaringen in het verleden en het feit dat de verdachte behandeling niet noodzakelijk vindt niet de verwachting is dat de verdachte zich zal houden aan de voorwaarden. Op 27 juli 2006 is er een rapport uitgebracht door N. Koenen, reclasseringswerker bij Bouman GGZ verslavingsreclassering. Gelet op het tijdverloop is in aanvulling daarop op 7 augustus 2007 een rapport uitgebracht door F.L.R.C. van Galen-Last, eveneens reclasseringswerker bij Bouman GGZ verslavingsreclassering. Tijdens het huidige contact heeft de reclassering de verdachte als zeer ontoegankelijk ervaren. De initiële houding van de verdachte om zich te laten behandelen lijkt gestoeld te zijn op een scala van redenen behalve op een oprechte intrinsieke hulpvraag tot gedragsverandering. Volgens de reclassering staat een dergelijke houding een effectieve behandeling in een open setting in de weg. Een verplicht reclasseringscontact wordt nadrukkelijk afgeraden daar men het ontverantwoord vindt om iemand met dermate gebrekkig zelfinzicht te begeleiden. Vanwege de ontkennende houding van de verdachte wordt geen uitspraak over de recidivekans gedaan. Er wordt aangesloten bij de rapporteurs en dan met name psycholoog Van Toorn voornoemd die stelt dat behandeling in een gesloten setting de enige reële optie is. De officier van justitie heeft oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging geëist. De maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd aan personen die bepaalde strafbare feiten hebben gepleegd, terwijl bij hen sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Door deze personen binnen een gedwongen kader te behandelen, tracht men de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen te beschermen. Daarbij bestaat doorgaans de hoop dat de behandeling er toe zal leiden dat een terbeschikkinggestelde op enig moment zal kunnen terugkeren in de maatschappij. De ervaring leert evenwel dat met een dergelijke behandeling vaak langere tijd gemoeid is en dat in sommige gevallen de behandeling niet tot het beoogde resultaat leidt. Het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling kan daarom voor een veroordeelde zeer verstrekkende gevolgen hebben. Voor zover de deskundigen zich daarover hebben uitgelaten wordt gesteld dat er voor de verdachte geen minder verstrekkende alternatieven beschikbaar zijn. Tot een definitief advies om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen wordt echter uiteindelijk niet gekomen. Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de verdachte aan een persoonlijkheidsstoornis lijdt en vanuit die stoornis regelmatig onaangepast en gewelddadig gedrag jegens zijn omgeving vertoont waarvoor hij behandeld zou dienen te worden. De rechtbank heeft, in aanmerking genomen het hierboven beschreven ingrijpende karakter van de maatregel van terbeschikkingstelling, op grond van de beschikbare rapporten evenwel niet de overtuiging bekomen dat de toekomstige risico’s van dergelijk gedrag zodanig zijn dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen op dit moment het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging eist. Uit de ter beschikking staande rapporten blijkt geen eenduidig standpunt bij de deskundigen met betrekking tot een TBS-advies. In de gedetailleerde rapporten van drs. M.C. Schuitema, GZ-psycholoog-psychotherapeut, van 4 augustus 2006 en van R.A. van der Pol, forensisch psychiater, van 11 december 2006 wordt niet geadviseerd tot het opleggen van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Alleen GZ-psycholoog Van Toorn schrijft in antwoord op een vraag van de officier van justitie, verstuurt per email, dat alleen terbeschikkingstelling met dwangverpleging een passende maatregel is. De rechtbank is derhalve van oordeel dat op grond van de rapportage onvoldoende aanleiding bestaat thans tot het opleggen van terbeschikkingstelling met dwangverpleging over te gaan. Ook heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte reeds gedurende 27 jaar over een eigen woning beschikt en sinds april 2007 een vast contract heeft als elektromonteur bij een technisch uitzendbureau, alwaar hij na zijn detentie ook weer kan gaan werken. De rechtbank hoopt dat de kans op agressie zal verminderen als de verdachte structuur houdt door werk en een inkomen en een eigen woning heeft. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 19 juni 2006 reeds veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht. VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer], wonende aan de [adres]. De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 800,-. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. VORDERING TENUITVOERLEGGING Bij op tegenspraak gewezen vonnis d.d. 15 juni 2004 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling en mishandeling meermalen gepleegd veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan een gedeelte groot 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is op grond van artikel 14b, derde lid van het Wetboek van Strafrecht ingegaan op 30 juni 2004 en bij vonnis d.d. 21 november 2005 van de politierechter in deze rechtbank verlengd met de duur van 1 jaar. De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN Gelet is op de artikelen 14g, 36f, 56, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De rechtbank: - verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; - verklaart bewezen, dat de verdachte de subsidiair onder A en B ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij; - stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten; - verklaart de verdachte strafbaar; - veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 14 (veertien) maanden; - beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht; - wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 500, - (zegge: vijfhonderd euro) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [benadeelde partij], wonende [adres] te betalen; - verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter; - veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; - legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 500, - (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft; - verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd; - gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte, groot 1 (één) maand, van de bij vonnis d.d.15 juni 2004 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf. Dit vonnis is gewezen door: mr. Van Essen, voorzitter, en mrs. Van der Ven en Van den Enden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Broersma, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 augustus 2007.