Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3139

Datum uitspraak2007-08-22
Datum gepubliceerd2007-09-06
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1785-H-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Onvoldoende financiële gegevens; man heeft draagkracht; op die grond geen rekening gehouden met onderhoudsplicht voor kinderen uit andere relatie.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 22 augustus 2007 Rekestnummer. : 1785-H-06 Rekestnr. rechtbank : 06-1411 [appellant], wonende te ‘s-Gravenhage, verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de vader, procureur mr. A.L. Jas, tegen [verweerster], wonende te Zoetermeer, verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, procureur mr. J.B. Peters. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De vader is op 18 december 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 september 2006 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage. De moeder heeft op 1 februari 2007 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 20 december 2006, 28 december 2006, 2 mei 2007 en 1 augustus 2007 aanvullende stukken ingekomen. Op 8 augustus 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door mr. A.L. Jas, en de moeder, bijgestaan door mr. J.B. Peters. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage. Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige kinderen van partijen met ingang van 1 maart 2006 € 234,- per kind per maand bedraagt, telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is de vaststelling van de onderhoudsbijdragen voor de minderjarige [kinderen, geboren in 1993 en [in] 1995,] hierna gezamenlijk verder: de kinderen, die bij de moeder verblijven. De moeder is van rechtswege met het ouderlijk gezag over de kinderen belast. De vader heeft [het oudste kind] erkend. 2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de door de vader met ingang van 1 maart 2006 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op nihil wordt gesteld, dan wel op een lager bedrag dan € 234,- per kind per maand wordt gesteld, althans dat een zodanige beslissing wordt genomen als het hof vermeent te behoren. 3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans en in ieder geval hem deze te ontzeggen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking. Behoefte (kosten) van de kinderen 4. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de hoogte van de behoefte van de kinderen onjuist heeft vastgesteld. De rechtbank heeft ten onrechte het totaal bedrag aan kosten van de kinderen per kind vastgesteld, waardoor een te hoge bijdrage per kind is vastgesteld. De moeder meent dat de rechtbank de bijdrage per kind op een juiste wijze heeft vastgesteld en terecht is gekomen op een bedrag van € 234,-- per kind per maand. Het hof is van oordeel dat deze grief van de vader slaagt. Gelet op de hoogte van het toenmalig netto gezinsinkomen (door de rechtbank vastgesteld op HFL. 3.044,-- ofwel € 1381,-- per maand en tussen partijen niet ter discussie staand) en de leeftijd van de kinderen ten tijde van de echtscheiding volgt op grond van de Nibud normen dat de kosten van de kinderen € 234,-- per maand in totaal bedragen. Dat het een totaalbedrag betreft is ook af te leiden uit het feit dat op grond van onderzoek van het CBS is gebleken dat ouders van twee kinderen in totaal gemiddeld 27% van hun netto gezinsinkomen aan de kinderen besteden. Het hof gaat er vanuit dat de rechtbank abusievelijk het totaalbedrag per kind heeft opgelegd. Het hof is derhalve van oordeel dat het bedrag ad € 234,-- per maand tussen de beide kinderen dient te worden verdeeld, zodat de behoefte van de kinderen € 117,-- per kind per maand bedraagt. Verdeling kosten van de kinderen tussen beide ouders 5. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte de kosten van de kinderen niet tussen beide ouders naar rato van hun inkomen heeft verdeeld. De rechtbank is voorbij gegaan aan het inkomen dat de moeder geniet en heeft ten onrechte de kosten van de kinderen geheel ten laste van de vader gebracht. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank wel rekening heeft gehouden met haar inkomsten en dat het bedrag van € 234,-- per maand het aandeel van de vader in de kosten van de kinderen betreft. Het hof overweegt als volgt. Het bedrag van € 234,-- per maand betreft, zoals hierboven vermeld, een totaal bedrag berekend aan de hand van de Nibud normen en betrekking hebbend op de totale maandelijkse kosten van partijen tezamen voor hun kinderen. Vervolgens dient dit bedrag, indien beide ouders inkomen genieten, tussen de ouders naar evenredigheid van hun draagkrachtruimte te worden verdeeld. De rechtbank heeft geen overweging gewijd aan de verdeling van de kosten tussen de ouders en heeft het gehele bedrag ten laste van de man gebracht. Ook deze grief van de man slaagt derhalve. Gezien het feit dat partijen in het verleden een gelijkwaardig inkomen (op bijstandsniveau) genereerden en aldus tezamen in de kosten van de kinderen konden voorzien, acht het hof het redelijk en billijk dat de vader ook thans op gelijkwaardige wijze met de moeder de kosten van de kinderen kan dragen. Het hof stelt dan ook het aandeel van de vader in de kosten van de kinderen op vijftig procent van het totaal, zodat een bedrag van € 58,50 per kind per maand voor zijn rekening dient te komen. Draagkracht 6. De vader meent dat de rechtbank bij het bepalen van zijn draagkracht van onjuiste en onvolledige gegevens is uitgegaan. De vader meent dat geen rekening mag worden gehouden met de privé-onttrekkingen uit zijn ondernemingen die hij heeft gedaan nu hij daardoor heeft ingeteerd op zijn vermogen, hetgeen hij niet jaarlijks kan blijven doen. Hij meent geen draagkracht (meer) te hebben voor een bijdrage in de kosten van de kinderen. De moeder stelt dat de rechtbank rekening heeft gehouden met alle gegevens en stukken die op dat moment voorhanden waren en dat het aan de vader zelf te wijten is dat die gegevens niet volledig waren, aangezien hij meer dan voldoende gelegenheid heeft gehad om de benodigde gegevens aan te leveren. De moeder stelt dat de vader wederom verzuimd heeft om financiële stukken ter onderbouwing van zijn standpunt aan te leveren. De vader blijft zich baseren op incomplete en oude gegevens. De moeder betwist dat de vader door de privé-onttrekkingen inteert op zijn vermogen en meent dat die onttrekkingen moeten worden beschouwd als inkomen nu de vader dat blijkbaar ook doet. 7. Het hof is van oordeel dat de vader onvoldoende inzage heeft gegeven in zijn financiën waardoor zijn financiële positie onduidelijk blijft. Relevante onderbouwende stukken uit zijn financiële administratie ontbreken. Het hof constateert voorts een onverklaarde discrepantie tussen het gestelde beperkte inkomen van de vader en zijn uitgavenpatroon, waarbij het hof doelt op de aankoop van een ruime woning met onduidelijke financiering, de privé-onttrekkingen en de gestegen huisvestingskosten voor zijn onderneming. Ook acht het hof niet aannemelijk dat de ondernemingen thans onder leiding van de vader nauwelijks winstgevend zijn, terwijl hij eerst in loondienst bij zijn broer een redelijk inkomen uit de ondernemingen genereerde. Het hof kan geen aansluiting vinden bij de overgelegde jaarrekeningen van de vader en is van oordeel dat deze stukken geen uitgangspunt kunnen vormen voor een goede beoordeling van de draagkracht van de man. Het had op de weg van de vader gelegen om zijn inkomsten en uitgaven op deugdelijke wijze inzichtelijk te maken. Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de vader draagkracht heeft. 8. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vader dat bij het vaststellen van een bijdrage rekening zal moeten worden gehouden met de twee andere kinderen uit zijn huidige relatie. Het hof overweegt daartoe dat de vader in gebreke is gebleven de juiste financiële gegevens te verstrekken en het hof daardoor niet in staat is gesteld zijn draagkrachtruimte precies te bepalen. Het hof kan derhalve niet beoordelen of de vader overigens nog draagkracht heeft. 9. Het vorenstaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd. Mitsdien dient als volgt te worden beslist. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de hoogte van de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende: bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage ten behoeve van de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen met ingang van 1 maart 2006 op € 58,50 per kind per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Husson en Labohm, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 augustus 2007.