Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3146

Datum uitspraak2007-08-22
Datum gepubliceerd2007-09-06
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1253-R-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verrekening en verdeling, artikel 3:185 BW. Verdeling ten overstaan van de rechter of verwijzing van de zaak naar een notaris?. Beleidsvrijheid van de rechter.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 22 augustus 2007 Rekestnummer. : 1253-R-06 Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-5233 [appellant], wonende te Wassenaar, verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de man, procureur mr. O.C. Bondam, tegen [verweerster], wonende te Wassenaar, verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, procureur mr. D. Regts. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De man is op 12 september 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 7 juli 2006. De vrouw heeft op 24 oktober 2006 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de man zijn bij het hof op 25 september 2006 aanvullende stukken ingekomen. Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 25 mei 2007 aanvullende stukken ingekomen. Op 8 juni 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur, en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. De verschenen personen hebben het woord gevoerd. VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage. Bij die beschikking is onder meer bepaald dat ter zake van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden uit de verkoopopbrengst van de echtelijke woning dient te worden voldaan aan de man een bedrag van € 81.234,51 en aan de vrouw een bedrag van € 118.973,21, en is deze bepaling in zoverre uitvoerbaar bij voorraad bepaald. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. De echtscheidingsbeschikking is volgens mededeling van de vrouw op 11 oktober 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. 2. De man verzoekt de bestreden beschikking voor wat betreft de nevenvoorzieningen waartegen de in het beroepschrift genoemde grieven zich richten te vernietigen en, wat dat betreft alsnog te beslissen zoals door de man in eerste instantie is verzocht, het hof verstaat: de bestreden beschikking te vernietigen in zoverre deze betrekking heeft op de door de man aangevoerde grieven en, opnieuw beschikkende, verdeling ten overstaan van een notaris te bevelen van de goederen die partijen in gemeenschappelijk eigendom hebben, met benoeming van een notaris. 3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof: primair af te wijzen alle grieven die door de man zijn opgeworpen tegen de bestreden beschikking en die beschikking in stand te laten; subsidiair met betrekking tot de eventuele verrekening van nog te betalen belastingschulden over de jaren 2004 en 2005, het hof leest: te bepalen, dat de vrouw in ieder geval wordt gevrijwaard voor de fiscale boetes en verhogingen die de man waarschijnlijk zal ontvangen door het niet dan wel te laat doen van aangifte over deze jaren. Afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden ten overstaan van een notaris 4. Het hof acht het dienstig eerst de zevende en laatste grief van de man te behandelen. In deze grief klaagt de man dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om verdeling voor de notaris plaats te laten vinden, dan wel de behandeling wat betreft de verdeling aan te houden teneinde de mogelijkheden daartoe te bezien, niet heeft gehonoreerd, nu deze beslissing louter is gebaseerd op het argument dat de vrouw heeft volhard in haar verzoek tot vaststelling door de rechtbank. De man is van mening dat verdeling voor de notaris is te preferen aangezien dit een zorgvuldiger afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden mogelijk maakt. 5. De vrouw stelt dat de rechtbank terecht heeft beslist zoals zij heeft gedaan, aangezien op grond van artikel 827 lid 1 onder b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna Rv., ingeval van echtscheiding als nevenvoorziening kan worden gevorderd voorzieningen te treffen met betrekking tot onder meer bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen verrekening van inkomsten of van vermogen. Volgens de vrouw had de man zich tegen dit verzoek dienen te verweren. 6. Het hof overweegt als volgt. Blijkens de parlementaire geschiedenis op artikel 3:185 BW (Parl. Gesch. Boek 3, p. 617 en 619) is het aan de geadieerde rechter de wijze van verdeling te gelasten. Dit betekent dat een rechter in geval van geschil ten aanzien van de verdeling van een gemeenschap bevoegd is de geschillen zo te beslechten als hem - rekening houdend met de belangen van partijen en met het algemeen belang - verantwoord voorkomt. Zelfs kan hij niet voorgestelde oplossingen bevelen. Dit geldt - mutatis mutandis - ook analogisch in geval van verrekening. 7. Nu uit hetgeen door de man is aangevoerd niet blijkt dat de rechtbank bij haar verdeling geen rekening heeft gehouden met de belangen van partijen, dan wel het algemeen belang, moet - gelet op de hiervoor aangegeven beleidsruimte van de rechter bij een aan hem voorgelegde verdeling - grief zeven falen. In het bijzonder blijkt niet waar de man zijn stelling dat een afwikkeling ten overstaan van een notaris zorgvuldiger zou zijn dan een verdeling door de rechter op grondt. Huwelijkse voorwaarden 8. Het hof stelt voorop dat blijkens de akte van huwelijkse voorwaarden tussen de echtgenoten elke gemeenschap van goederen, ook die van winst en verlies en van vruchten en inkomsten uitdrukkelijk is uitgesloten. Dit laat overigens onverlet dat tussen partijen tijdens hun huwelijk een gemeenschap in de zin van Boek 3 titel 7 afdeling 1 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW bestond, althans heeft bestaan, dan wel zodanig gemeenschappelijke goederen aanwezig waren. Voorts hebben partijen in hun huwelijkse voorwaarden een verrekenbeding opgenomen, en is tussen hen in confesso dat zij hieraan tijdens het huwelijk geen uitvoering hebben gegeven. Dit laatste brengt met zich dat de verplichting tot verrekening van de niet verrekende inkomsten en/of het niet verrekend vermogen in stand blijft, waarbij er - behoudens tegenbewijs - in beginsel vanuit moet worden gegaan dat het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen is gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit. Verrekening Latente inkomstenbelasting 9. De man stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank bij de verdeling ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de latente verschuldigde inkomstenbelasting over de jaren 2004 en 2005. In het verlengde van zijn eerste grief klaagt de man in zijn vijfde grief dat de rechtbank ten onrechte slechts partieel heeft verdeeld. Volgens de man is hij tot op heden niet in staat geweest aangifte over voormelde jaren te doen, aangezien de vrouw bij haar vertrek uit de echtelijke woning een deel van de administratie heeft meegenomen en hij vanwege de echtscheiding te zeer emotioneel was aangedaan. De man schat de verschuldigde inkomstenbelasting op € 75.000,- en de verschuldigde heffingsrente op € 10.000,-. Voormelde bedragen dienen naar de mening van de man alsnog in de verdeling betrokken te worden. 10. De vrouw betwist dat zij enig eigendom van de man zou hebben meegenomen en legt in hoger beroep ter onderbouwing de verdelingslijsten over. Het bevreemdt haar dat de man, die van beroep registeraccountant is, niet in staat zou zijn de vereiste aangiften te doen. De vrouw stelt voorts dat de man omtrent zijn inkomsten nimmer enige verifieerbare stukken in het geding heeft gebracht. Het door de man geschatte bedrag aan belasting is derhalve nergens op gestoeld, aldus de vrouw. Zij gaat er overigens van uit dat de man in zijn bedrijf voldoende reserves heeft opgebouwd om deze belasting te kunnen voldoen. Ten slotte stelt de vrouw dat de eventuele heffingsrente, gezien de lakse opstelling van de man, geheel en al voor zijn rekening dient te komen. 11. Het hof overweegt als volgt. De man heeft in hoger beroep geen enkel bewijsstuk overgelegd omtrent zijn inkomen over de jaren 2004 en 2005, of omtrent een eventuele belastingaanslag, al dan niet met heffingsrente, over deze jaren. Nu de man de door hem gestelde latente belastingclaim niet heeft aangetoond - wat er ook zij van de reden daarvan - kan deze niet in de verrekening worden betrokken. Ten aanzien van het door de man gestelde omtrent de partiële verdeling, overweegt het hof dat de rechtbank bij het vaststellen van de verdeling/verrekening tussen partijen afhankelijk is van de door partijen verstrekte gegevens. Op de rechtbank ligt niet de verplichting zich te vergewissen of alle vermogensbestanddelen in de verdeling/verrekening zijn betrokken. De eerste en de vijfde grief van de man treffen derhalve geen doel. Bedrag gestort op privérekening van de vrouw 12. De man stelt in zijn tweede grief dat de rechtbank bij de verdeling ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat de vrouw omstreeks het einde van het jaar 1999 of het begin van het jaar 2000 een bedrag van dertigduizend gulden aan het vermogen van partijen heeft onttrokken. Dit bedrag is destijds ten behoeve van een verbouwing van de echtelijke woning opgenomen onder gelijktijdige verhoging van de hypothecaire schuld. Volgens de man heeft de verbouwing echter nooit plaatsgevonden en is het bedrag overgemaakt op de privérekening van de vrouw. 13. De vrouw weerspreekt dat zij voormeld bedrag aan het vermogen van partijen zou hebben onttrokken. Zij stelt dat de hypothecaire schuld destijds is verhoogd om een persoonlijke lening van de man af te lossen, alsmede lopende schulden van partijen. Weliswaar is er tevens een bedrag naar haar privérekening overgemaakt, maar dit is geheel besteed aan huishoudelijke kosten, zoals ook blijkt uit het door haar opgestelde en overgelegde rekeningoverzicht, aldus de vrouw. 14. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overwaarde van de echtelijke woning, die aan de man toebehoort, tot het te verrekenen vermogen behoort, nu vaststaat dat de woning tijdens het huwelijk van partijen is aangekocht en geleverd en volledig is gefinancierd met hypothecaire leningen die zijn afgelost uit onverteerd inkomen van partijen. Uit de bestreden beschikking blijkt voorts dat partijen het erover eens waren dat voor het bedrag van de te verrekenen overwaarde van de woning de afrekening van de notaris tot uitgangspunt zou dienen. Nu de man in hoger beroep omtrent de verrekening van de overwaarde van de woning geen grief meer heeft aangevoerd, staat deze naar het oordeel van het hof vast. Dit brengt met zich dat de door de man gestelde verhoging van de hypothecaire schuld en daarmee het bedrag dat op de privérekening van de vrouw is gestort - wat daar verder ook van zij - reeds in deze verrekening is betrokken. De tweede grief van de man faalt derhalve. Auto van de vrouw 15. In zijn derde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de waarde van de auto van de vrouw, door hem begroot op € 10.000,-. 16. De vrouw stelt dat de waarde van de auto volgens een door haar overgelegde waardebepaling zoals die door de BOVAG wordt aangehouden € 6.700,- bedraagt. Nu de auto is gefinancierd en er dienaangaande nog een schuld van € 2.747,- open staat, bedraagt de overwaarde € 3.953,-, aldus de vrouw. Zij wenst deze waarde te verrekenen, zoals hierna onder overweging 19 wordt overwogen. 17. Het hof overweegt als volgt. Hoewel partijen het erover eens zijn dat de waarde van de auto in de verrekening dient te worden betrokken, hebben zij een verschillende opvatting omtrent de hoogte van die waarde. De man onderbouwt zijn opvatting niet, terwijl de door de vrouw gestelde waarde is gebaseerd op een uitdraai van de ANWB autokoerslijst, gedateerd 13 oktober 2006, waarbij de restschuld met betrekking tot de auto is gebaseerd op een door haar overgelegd rekeningoverzicht doorlopend krediet, gedateerd 4 april 2006. Door geen der partijen is derhalve informatie verstrekt omtrent de waarde van de auto en de daaraan verbonden schuld per peildatum, zijnde het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding, in casu 14 september 2005. Gelet op het vorenstaande dient het hof - nu de vrouw als goederenrechtelijke gerechtigde tot de auto geldt - te volstaan met de verrekening aldus vast te stellen dat de vrouw aan de man in contanten zal uitkeren de helft van de waarde van de auto per peildatum nadat deze waarde eerst is verminderd met het bedrag van de op die peildatum openstaande schuld betreffende de auto. Verdeling Inboedel 18. De man stelt in zijn vierde grief dat de inboedel op onevenredige wijze is verdeeld, daar de vrouw plotseling is vertrokken en daarbij alle waardevolle goederen heeft meegenomen. 19. De vrouw is van mening dat juist de man is overbedeeld, aangezien hij een nog in januari 2006 aangeschafte nieuwe computer en laptop, een set nieuwe vishengels en een nieuwe fiets toebedeeld heeft gekregen, zoals blijkt uit de door haar overgelegde verdelingslijst. De vrouw wenst derhalve het deel van de overwaarde van de auto dat aan de man zou toekomen te verrekenen met de overbedeling die de man in het kader van de boedelverdeling ten deel is gevallen. 20. Het hof overweegt als volgt. Artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen luidt als volgt: “(…….) Ieder van de echtgenoten zal eigenaar zijn en blijven van alle door hem of haar ten huwelijk aangebrachte en van alle gedurende het huwelijk verkregen goederen, behoudens dat: a. de kleren, lijfstoebehoren en dergelijke zullen worden geacht eigendom te zijn van diegene der echtgenoten in wiens gebruik zij zijn of tot wiens gebruik zij bestemd zijn; b. de huishoudelijke linnengoederen en dergelijk als ook de meubelen en andere voor gemeenschappelijk gebruik bestemde zaken eigendom zullen zijn van de vrouw, en c. alle zaken welke behoren te worden gebruikt bij de uitoefening van het beroep van een der echtgenoten, zullen worden geacht eigendom te zijn van de echtgenoot, die dat beroep uitoefent of heeft uitgeoefend; dit – wat betreft de onder a,b en c bedoelde goederen – ongeacht door wie van de echtgenoten deze ten huwelijk werden aangebracht of gedurende het huwelijk werden verkregen en zonder dat enige verrekening van de aanschaffingskosten of dergelijke zal plaats hebben”. 21. Naar aanleiding van deze bepaling stelt het hof vast dat het geschil van partijen ten aanzien van de verdeling van de inboedel alleen betrekking kan hebben op de inboedelgoederen voor zover die gemeenschappelijk eigendom zijn. Het hof is niet in staat te beoordelen of deze inboedelgoederen onjuist tussen partijen zijn verdeeld, waardoor er sprake zou zijn van onder-, respectievelijk overbedeling. Immers, uit de door de vrouw overgelegde lijst is niet op te maken welke van de vermelde goederen gemeenschappelijke inboedelgoederen zijn en welke waarde daaraan dient te worden toegekend. De man heeft dienaangaande eveneens geen gegevens of een alternatief verdelingsvoorstel overgelegd. Het voorgaande brengt met zich mee dat de vierde grief van man niet kan slagen, alsmede dat hetgeen de vrouw omtrent verrekening naar voren heeft gebracht reeds hierom geen nadere bespreking behoeft. Uitvoerbaarverklaring bij voorraad 22. De man stelt in zijn zesde grief dat de rechtbank de bestreden beschikking voor wat betreft de door de vrouw verzochte verdeling ten onrechte uitvoerbaar bij voorraad verklaard heeft verklaard. Volgens de man hebben partijen niet verzocht om een uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De man vreest voorts dat hij dientengevolge de eventuele belastingschulden zelf zal moeten dragen. 23. De vrouw is van mening dat de rechtbank in dezen terecht heeft beslist zoals zij heeft gedaan, nu de man in zijn inleidende verzoekschrift zelf heeft verzocht om, voor zover mogelijk, de door de rechtbank te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. 24. Het hof overweegt dat de man, zoals de vrouw stelt, in zijn inleidende verzoek zelf heeft verzocht om een uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Bovendien kan de rechter op grond van artikel 288 Rv. de beschikking ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Gelet op het vorenstaand treft de zesde grief van de man geen doel. Incidenteel appel 25. Het hof zal het door de vrouw in incidenteel appel subsidiair verzochte afwijzen nu niet is gebleken dat deze latente belastingschulden en de eventuele heffingsrente, conform het onder overweging 11 overwogene, deel uitmaken van het te verrekenen vermogen. De vrouw heeft derhalve geen belang meer bij haar verzoek. Conclusie 26. Resumerend dient - met inachtneming van hetgeen in eerste aanleg reeds tussen partijen is komen vast te staan - in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen als volgt te worden verrekend en uitgekeerd. 27. Aan de vrouw zal toekomen: - € 31.310,- terzake van vergoeding privé-vermogen; - € 3.214,34 terzake van certificaat Spaar-Aktief Beleggingsplan Goudse Verzekeringen, nummer: 95.712.473; - € 84.448,86 terzake van de helft resterende overwaarde echtelijke woning; derhalve per saldo een bedrag van € 118.973,21, waarop, conform het in overweging 17 overwogene, in mindering dient te worden gebracht de helft van de waarde van de auto met kenteken 79-PK-FB per 14 september 2005 nadat deze waarde eerst is verminderd met het bedrag van de per 14 september 2005 openstaande schuld betreffende de auto. 28. Aan de man zal toekomen: - € 84.448,86 terzake van de helft resterende overwaarde echtelijke woning, te verminderen met het door de man aan de vrouw te betalen aandeel van het certificaat Spaar-Aktief Beleggingsplan Goudse Verzekeringen nummer: 95.712.473 ad € 3.214,34, derhalve per saldo een bedrag van € 81.234,51; - de helft van de waarde van de auto met kenteken 79-PK-FB per 14 september 2005 nadat deze waarde eerst is verminderd met het bedrag van de per 14 september 2005 openstaande schuld betreffende de auto, conform het in overweging 17 overwogene. 29. Mitsdien dient als volgt te worden beslist. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, en in zoverre opnieuw beschikkende: bepaalt dat terzake van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden uit de verkoopopbrengst van de echtelijke woning dient te worden voldaan aan de man een bedrag van € 81.234,51, te vermeerderen met een bedrag in contanten ter grootte van de helft van de waarde van de auto met kenteken 79-PK-FB per 14 september 2005 nadat deze waarde eerst is verminderd met het bedrag van de per 14 september 2005 openstaande schuld betreffende de auto; bepaalt dat terzake van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden uit de verkoopopbrengst van de echtelijke woning dient te worden voldaan aan de vrouw een bedrag van € 118.973,21 te verminderen met een bedrag in contanten ter grootte van de helft van de waarde van de auto met kenteken 79-PK-FB per 14 september 2005 nadat deze waarde eerst is verminderd met het bedrag van de per 14 september 2005 openstaande schuld betreffende de auto; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad; wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Stille en Van der Burght, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 augustus 2007.