Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3158

Datum uitspraak2007-08-28
Datum gepubliceerd2007-09-07
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC07/00141
Statusgepubliceerd


Indicatie

De verplichtingen die voor partijen uit het vonnis voortvloeiden, hingen met elkaar samen en brachten mee dat partijen van elkaar afhankelijk waren bij het nakomen van ieders eigen veroordeling. [appellant c.s.] kon immers geen voorzieningen treffen als de paaltjes van [geïntimeerde c.s.] nog op zijn grond stonden, en [geïntimeerde c.s.] kon de paaltjes niet weghalen als er geen voorzieningen bij [appellant c.s.] waren getroffen. In een dergelijke situatie ligt het voor de hand dat partijen met elkaar overleggen om tot een afstemming te komen van de wederzijdse verplichtingen. In dit geval is daarvan ook sprake geweest, waarbij als resultaat van dat overleg is te beschouwen de fax van de raadsman van [appellant c.s.] van 20 juni 2006. Dit resultaat is voor de beoordeling van de vordering in dit kort geding relevanter dan het daaraan voorafgaande verloop van de communicatie waarop [appellant c.s.] in zijn memorie van grieven uitgebreid ingaat. Met deze fax was immers de samenhang gecreëerd die noodzakelijk was voor een goede uitvoering van het vonnis van 5 april 2006: [geïntimeerde c.s.] diende de paaltjes te verwijderen tussen 20 juni en 3 of 4 juli, wanneer (de aannemer van) [appellant c.s.] daadwerkelijk met het aanbrengen van de hem opgedragen voorzieningen zou beginnen. Daarmee was een logische en praktisch goed uitvoerbare volgorde bereikt, die enerzijds aansloot bij de planning van [appellant c.s.] en anderzijds tegemoetkwam aan de vrees van [geïntimeerde c.s.] voor verzakking van zijn oprit wanneer er te veel tijd zou zitten tussen het verwijderen van de paaltjes en het aanbrengen van de voorzieningen die de functie daarvan zouden overnemen. [geïntimeerde c.s.] heeft vervolgens de paaltjes in deze periode verwijderd. Bij deze gang van zaken kan het standpunt van [appellant c.s.] dat [geïntimeerde c.s.] dwangsommen heeft verbeurd doordat hij de paaltjes niet binnen twee weken na de betekening van het vonnis op 9 mei 2006, dus uiterlijk op 24 mei 2006, heeft verwijderd, niet worden gevolgd. Gelet op de strekking van het vonnis van 5 april 2006, het doel van de daarin opgenomen wederzijdse veroordelingen en het overleg dat heeft geleid tot de fax van 20 juni 2006 kan niet anders worden geconcludeerd dan dat [geïntimeerde c.s.] door op 30 juni 2006 de paaltjes te verwijderen zich aan zijn verplichtingen heeft gehouden zonder de daarop gestelde dwangsommen te verbeuren. Dit brengt mee dat [appellant c.s.] ten onrechte aanspraak maakt op deze dwangsommen, zodat de vordering van [geïntimeerde c.s.] tot schorsing van de executie toewijsbaar is.


Uitspraak

typ. NJ rolnr. KG C0700141/MA ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH, sector civiel recht, vijfde kamer, van 28 augustus 2007, gewezen in de zaak van: 1. [APPELLANT SUB 1], 2. [APPELLANTE SUB 2] e/v [APPELLANT SUB 1], beiden wonende te [plaats], appellanten bij exploot van dagvaarding van 15 januari 2007, procureur: eerst: mr. R.M. Kerkhof, thans: mr. R.F.W. van Seumeren, tegen: 1. [GEÏNTIMEERDE SUB 1], 2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2], beiden wonende te [plaats], geïntimeerden bij gemeld exploot, procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann, op het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht gewezen vonnis in kort geding van 21 december 2006 tussen appellanten - [appellant c.s.] - als gedaagden en geïntimeerden - [geïntimeerde c.s.] - als eisers. 1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 114973/KG ZA 06-453) Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis. 2. Het geding in hoger beroep 2.1 [appellant c.s.] is van dit vonnis tijdig in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft [appellant c.s.] onder overlegging van één productie vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde c.s.]. 2.2 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde c.s.] de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep. 2.3 Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. 3. De gronden van het hoger beroep Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven. 4. De beoordeling 4.1 De weergave van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 - 2.5 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. 4.2 Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. a) [appellant c.s.] en [geïntimeerde c.s.] zijn buren. [geïntimeerde c.s.] heeft een garage gebouwd op zijn grond. [appellant c.s.] heeft werkzaamheden doen uitvoeren aan zijn huis en tuin. Na beëindiging van deze werkzaamheden van [appellant c.s.] is de slab en een deel van de daaronder gelegen fundering van de garage van [geïntimeerde c.s.] bloot komen te liggen. Stellende dat zijn oprit door de afgraving dreigde te verzakken heeft [geïntimeerde c.s.] betonnen paaltjes ter steun in de grond geplaatst. b) De rechtbank Maastricht heeft bij vonnis in de bodemzaak tussen [appellant c.s.] en [geïntimeerde c.s.] van 5 april 2006 (zaaknr. 88739/HA ZA 03-1149) geoordeeld dat [geïntimeerde c.s.] is geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs dat de erven van partijen aanvankelijk op de erfgrens op gelijk niveau hebben gelegen en dat door de afgraving door [appellant c.s.] van de grond op de erfgrens de fundering van de garage van [geïntimeerde c.s.] bloot is komen te liggen, waardoor er steun aan de oprit van [geïntimeerde c.s.] is ontnomen. [geïntimeerde c.s.] is volgens de rechtbank niet geslaagd in het bewijs, dat de betonnen paaltjes aanvankelijk op het eigen terrein van [geïntimeerde c.s.] hebben gestaan en door het ontnemen van de steun zijn verzakt (naar het terrein van [appellant c.s.], hof). c) De rechtbank heeft in conventie [geïntimeerde c.s.], uitvoerbaar bij voorraad, geboden om binnen twee weken na betekening van het vonnis de grensoverschrijdende betonnen paaltjes van de oprit te verwijderen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag met een maximum van € 2.500,--. d) In reconventie heeft de rechtbank [appellant c.s.], uitvoerbaar bij voorraad, geboden om binnen twee weken na betekening van het vonnis die voorzieningen te treffen, waardoor er geen (verdere) schade kan ontstaan aan de garage en oprit van [geïntimeerde c.s.], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag met een maximum van € 5.000,--. e) Het is het hof ambtshalve bekend dat [appellant c.s.] van dit vonnis hoger beroep heeft ingesteld bij dit hof (rolnr. C06/00685). In deze zaak zijn partijen thans uitgeprocedeerd en is de zaak voor dagbepaling arrest verwezen naar de rol van 9 oktober 2007. f) [geïntimeerde c.s.] heeft het vonnis op 21 april 2006 aan [appellant c.s.] laten betekenen. Op 9 mei 2006 heeft [appellant c.s.] het vonnis aan [geïntimeerde c.s.] laten betekenen. g) Over de uitvoering van het vonnis en met name over de door [appellant c.s.] te treffen voorzieningen is uitgebreid faxverkeer geweest tussen de raadslieden van partijen. De raadsman van [geïntimeerde c.s.] heeft op 18 april 2006 laten weten dat de paaltjes niet zonder de door [appellant c.s.] te treffen voorzieningen weggenomen kunnen worden in verband met verzakking van de oprit. In een fax van 20 juni 2006 van de raadsman van [appellant c.s.] is 'aangegeven dat de aannemer van de [appellant c.s.] in de week van 7 juli a.s. aan de slag gaat en de [appellant c.s.] gaat ervan uit dat cliënten [geïntimeerde c.s.] alsdan de grensoverschrijdende paaltjes hebben verwijderd. Zo niet, dan kan niet gezegd worden dat de [appellant c.s.] zich in deze niet redelijk opstelt en zal ik de deurwaarder opdracht geven over te gaan tot executie van het vonnis van de rechtbank'. h) [geïntimeerde c.s.] heeft op 30 juni 2006 de betonnen paaltjes verwijderd. De door [appellant c.s.] aan te brengen voorzieningen zijn op 7 augustus 2006 getroffen. i) [geïntimeerde c.s.] is overgegaan tot executie van de dwangsommen van € 5.000,--. [appellant c.s.] is hiertegen opgekomen in een kort geding dat heeft geleid tot een afwijzend vonnis van 10 augustus 2006. In hoger beroep is dit vonnis bij arrest van 22 mei 2007 door dit hof bekrachtigd. j) Op zijn beurt heeft [appellant c.s.] bij exploot van 30 oktober 2006 aanspraak gemaakt op door [geïntimeerde c.s.] verbeurde dwangsommen van € 2.500,--. Daartegen is [geïntimeerde c.s.] opgekomen in het onderhavige kort geding, waarin de voorzieningenrechter bij het vonnis waarvan beroep [appellant c.s.] heeft veroordeeld de executie van het vonnis van april 2006 te staken. 4.3 Het hof zal de grieven van [appellant c.s.] gezamenlijk behandelen. Evenals in het executiegeschil dat heeft geleid tot het arrest van dit hof van 22 mei 2007 en dat tot op zekere hoogte het spiegelbeeld is van het onderhavige executiegeschil, stelt het hof het volgende voorop. 4.4 Krachtens artikel 430 lid 3 Rv in samenhang met artikel 611a lid 3 Rv fixeert de betekening van een veroordelende uitspraak het moment waarop het verbeurd zijn van een dwangsom een aanvang neemt. In een executiegeschil waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming niet of onvoldoende is nageleefd, zoals in het onderhavige geval, heeft de rechter niet tot taak de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar dient hij zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (vgl. HR 15 november 2002, NJ 2004, 410). 4.5 Het vonnis van 5 april 2006 verplichtte zowel [appellant c.s.] als [geïntimeerde c.s.] tot het verrichten van bepaalde handelingen: [geïntimeerde c.s.] diende de betonnen paaltjes te verwijderen en [appellant c.s.] diende voorzieningen te treffen. Zij zijn hiertoe veroordeeld omdat de paaltjes van [geïntimeerde c.s.] op de grond van [appellant c.s.] stonden, en daarmee door [geïntimeerde c.s.] inbreuk werd gemaakt op het eigendomsrecht van [appellant c.s.], en omdat de afgraving door [appellant c.s.] een verzakking bij [geïntimeerde c.s.] veroorzaakte en daaraan een eind moest worden gemaakt. 4.6 De verplichtingen die voor partijen uit het vonnis voortvloeiden, hingen met elkaar samen en brachten mee dat partijen van elkaar afhankelijk waren bij het nakomen van ieders eigen veroordeling. [appellant c.s.] kon immers geen voorzieningen treffen als de paaltjes van [geïntimeerde c.s.] nog op zijn grond stonden, en [geïntimeerde c.s.] kon de paaltjes niet weghalen als er geen voorzieningen bij [appellant c.s.] waren getroffen. In een dergelijke situatie ligt het voor de hand dat partijen met elkaar overleggen om tot een afstemming te komen van de wederzijdse verplichtingen. In dit geval is daarvan ook sprake geweest, waarbij als resultaat van dat overleg is te beschouwen de fax van de raadsman van [appellant c.s.] van 20 juni 2006. Dit resultaat is voor de beoordeling van de vordering in dit kort geding relevanter dan het daaraan voorafgaande verloop van de communicatie waarop [appellant c.s.] in zijn memorie van grieven uitgebreid ingaat. Met deze fax was immers de samenhang gecreëerd die noodzakelijk was voor een goede uitvoering van het vonnis van 5 april 2006: [geïntimeerde c.s.] diende de paaltjes te verwijderen tussen 20 juni en 3 of 4 juli, wanneer (de aannemer van) [appellant c.s.] daadwerkelijk met het aanbrengen van de hem opgedragen voorzieningen zou beginnen. Daarmee was een logische en praktisch goed uitvoerbare volgorde bereikt, die enerzijds aansloot bij de planning van [appellant c.s.] en anderzijds tegemoetkwam aan de vrees van [geïntimeerde c.s.] voor verzakking van zijn oprit wanneer er te veel tijd zou zitten tussen het verwijderen van de paaltjes en het aanbrengen van de voorzieningen die de functie daarvan zouden overnemen. [geïntimeerde c.s.] heeft vervolgens de paaltjes in deze periode verwijderd. 4.7 Bij deze gang van zaken kan het standpunt van [appellant c.s.] dat [geïntimeerde c.s.] dwangsommen heeft verbeurd doordat hij de paaltjes niet binnen twee weken na de betekening van het vonnis op 9 mei 2006, dus uiterlijk op 24 mei 2006, heeft verwijderd, niet worden gevolgd. Gelet op de strekking van het vonnis van 5 april 2006, het doel van de daarin opgenomen wederzijdse veroordelingen en het overleg dat heeft geleid tot de fax van 20 juni 2006 kan niet anders worden geconcludeerd dan dat [geïntimeerde c.s.] door op 30 juni 2006 de paaltjes te verwijderen zich aan zijn verplichtingen heeft gehouden zonder de daarop gestelde dwangsommen te verbeuren. Dit brengt mee dat [appellant c.s.] ten onrechte aanspraak maakt op deze dwangsommen, zodat de vordering van [geïntimeerde c.s.] tot schorsing van de executie toewijsbaar is. 4.8 Het hof komt hiermee tot hetzelfde resultaat als de voorzieningenrechter in het vonnis waarvan beroep, zodat dit vonnis zal worden bekrachtigd. De grieven en hetgeen [appellant c.s.] ter toelichting daarvan verder naar voren heeft gebracht behoeven bij deze stand van zaken geen afzonderlijke bespreking. [appellant c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. 5. De uitspraak Het hof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [appellant c.s.] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde c.s.] begroot op € 296,= aan verschotten en op € 894,= aan salaris procureur. Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Hutten en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 28 augustus 2007.