Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3165

Datum uitspraak2007-07-03
Datum gepubliceerd2007-09-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/700182-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank Haarlem veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het bewijsverweer, dat geen sprake zou zijn van medeplegen, wordt verworpen. De rechtbank overweegt dat de deelnemingsvorm medeplegen een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering veronderstelt . Van een bewuste samenwerking is sprake wanneer de medeplegers willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het verrichten van de strafbare gedraging. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan thans sprake. Verdachte heeft samen met een ander getracht onder bedreiging van een imitatie pistoolmitrailleur (Uzi) het slachtoffer te beroven. Dat het tot een poging is gebleven is slechts te danken aan het kordate optreden van het slachtoffer. Zulke misdrijven veroorzaken bij de slachtoffers daarvan veelal gevoelens van onrust en onveiligheid. Bovendien is het voorhanden hebben van een dergelijk wapen maatschappelijk onverantwoord, omdat degene die daarmee wordt geconfronteerd zich bedreigd zal voelen. De rechtbank ziet in het feit dat verdachte het wederrechtelijke van zijn handelen inziet en spijt heeft betuigd tegenover het slachtoffer, zijn jeugdige leeftijd en het feit dat hij geen noemenswaardig strafblad heeft, aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Anders dan de officier van justitie heeft geëist en door de reclassering is geadviseerd zal de rechtbank aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de straf geen bijzondere voorwaarde verbinden, omdat niet vaststaat dat verdachte na zijn detentie een adres heeft waar hij daadwerkelijk bereikbaar zal zijn voor de reclassering.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Parketnummer: 15/700182-07 Uitspraakdatum: 3 juli 2007 Tegenspraak VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 juni 2007 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], zonder bekende woon- of verblijfplaats hier ten lande, thans gedetineerd in de P.I. Noord Holland Noord - HvB Zwaag te Zwaag. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Bewijs 3.1 Bewijsverweer De raadsman heeft bepleit dat het onder 1 primair tenlastegelegde niet kan worden bewezen, aangezien er geen sprake was van medeplegen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat zijn cliënt in dit geheel moet worden beschouwd als een medeplichtige aan afpersing, nu hij alleen op de uitkijk heeft gestaan en de tas met de voor de afpersing noodzakelijke attributen heeft gedragen. Daaraan voegt de raadsman toe dat zijn cliënt niet bij het slachtoffer heeft aangeklopt en deze ook niet heeft bedreigd. Bovendien was het plan om het slachtoffer te beroven en vervolgens de buit te verdelen ook niet van zijn cliënt afkomstig, aldus de raadsman. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt dienaangaande het volgende. De deelnemingsvorm medeplegen veronderstelt een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. Van een bewuste samenwerking is sprake wanneer de medeplegers willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het verrichten van de strafbare gedraging. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank sprake. Uit de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen blijkt: - dat verdachte van medeverdachte [medeverdachte] hoorde dat deze van plan was om - vermomd met een hoed en een zonnebril en gewapend met een imitatie pistoolmitrailleur (Uzi) - iemand (naar later bleek: [slachtoffer]) te overvallen, dat verdachte op de uitkijk zou gaan staan en dat zij na afloop de buit zouden delen; - dat zij vervolgens samen naar het adres van die [slachtoffer] zijn gegaan en verdachte de tas met daarin de overvalattributen heeft gedragen; - dat, terwijl verdachte op de uitkijk stond, [medeverdachte] bij de woning van [slachtoffer] heeft aangeklopt en de imitatie pistoolmitrailleur (Uzi) op die [slachtoffer] heeft gericht toen deze buitenom naar de voordeur kwam. Op grond van al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte zich tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte [medeverdachte] heeft schuldig gemaakt aan de poging tot afpersing van die [slachtoffer]. 3.2 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat 1. PRIMAIR: hij op 9 maart 2007 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, - overleg heeft gevoerd en plannen en afspraken heeft gemaakt over de handelswijze bij het beroven /afpersen van die [slachtoffer] en - zich vervolgens naar de woning van die [slachtoffer], gelegen aan de [adres], hebben begeven en - bij die woning heeft aangeklopt en - een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te weten een imitatie-pistoolmitrailleur, heeft gericht op die [slachtoffer] en hem daarbij de woorden heeft toegevoegd: "Ik wil je geld", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op 9 maart 2007 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie I onder 7°, te weten een imitatiewapen, model pistoolmitrailleur, met het opschrift op de kast van dit wapen "MP UZI Kal 9 mm 1987720 IMI MARUSHIN, zijnde een voorwerp vermeld op lijst a van de bij de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I, voorhanden heeft gehad. Hetgeen aan verdachte onder 1. primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. Strafbaarheid van de feiten Het onder 1. primair bewezenverklaarde levert op: poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen. Het onder 2. Bewezenverklaarde levert op: medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de wet wapens en munitie. 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van de sanctie 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft - zakelijk weergegeven - tot het navolgende gerekwireerd: - bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten; - oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden het onderhouden van verplicht reclasseringscontact en de verplichting om een hulpverleningstraject (verslavingszorg en ondersteuning / begeleiding vanuit een zorginstelling voor mensen met een beperking) te ondergaan. 6.2 Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het door J.S.J.A. Pattikawa namens de Verslavingszorg Noord-Nederland Drenthe, Afdeling Reclassering, uitgebrachte rapport van 31 mei 2007. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Bij de bepaling van de strafsoort en strafduur heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende overwogen. Verdachte heeft samen met een ander getracht onder bedreiging van een imitatie pistoolmitrailleur (Uzi) [slachtoffer] te beroven. Dat het tot een poging is gebleven is slechts te danken aan het kordate optreden van het slachtoffer. Zulke misdrijven veroorzaken bij de slachtoffers daarvan veelal gevoelens van onrust en onveiligheid. Bovendien is het voorhanden hebben van een dergelijk wapen maatschappelijk onverantwoord, omdat degene die daarmee wordt geconfronteerd zich bedreigd zal voelen. Al het voorgaande overwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en geboden is. De rechtbank ziet in het feit dat verdachte het wederrechtelijke van zijn handelen inziet en spijt heeft betuigd tegenover het slachtoffer, zijn jeugdige leeftijd en het feit dat hij geen noemenswaardig strafblad heeft, aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Een deel van deze straf zal vooralsnog niet ten uitvoer behoeven te worden gelegd, teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal, anders dan de officier van justitie heeft geëist en door de reclassering is geadviseerd, aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de straf geen bijzondere voorwaarde verbinden, omdat niet vaststaat dat verdachte na zijn detentie een adres heeft waar hij daadwerkelijk bereikbaar zal zijn voor de reclassering. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 14a, 14b, 14c, 45, 47, 57, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht; 13, 55 van de Wet wapens en munitie. 8. Beslissing De rechtbank: verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 vermeld; verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren; verklaart verdachte hiervoor strafbaar; veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot VIER (4) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door: mr. Van der Lelie, voorzitter, mrs. Bijvoet en Van Eijk, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Van Leeuwen, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juli 2007.