Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3168

Datum uitspraak2007-09-03
Datum gepubliceerd2007-09-13
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/7501
Statusgepubliceerd


Indicatie

Legesverplichting / verzoek om vrijstelling legesverplichting / buitenbehandelingstelling / herstel verzuim
De rechtbank is van oordeel dat de bepalingen betreffende de verplichting tot het betalen van leges en de bepalingen betreffende de mogelijkheid tot het verkrijgen van vrijstelling van die verplichting in onderlinge samenhang moeten worden gelezen. De wettelijke verplichting als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, van artikel 4:5 van de Awb behelst in dit geval dan ook de verplichting om bij de aanvraag het in artikel 3.34, tweede lid, onder b, van het VV 2000 voor de behandeling daarvan genoemde bedrag aan leges te betalen, of stukken over te leggen waarmee wordt aangetoond dat niet aan die legesverplichting kan worden voldaan. (…) De rechtbank is, gelet op de hiervoor omschreven samenhang tussen de bepalingen betreffende de verplichting tot het betalen van leges en die betreffende de mogelijkheid tot vrijstelling van deze verplichting, van oordeel dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier in verband met gezinshereniging of gezinsvorming, die wordt ingediend zonder dat daarbij het legesbedrag wordt voldaan, maar waarbij wel om vrijstelling van de verplichting tot betaling van leges wordt verzocht, niet buiten behandeling mag worden gesteld zonder dat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld om of alsnog de leges te voldoen, of alsnog het verzoek om vrijstelling op afdoende wijze te onderbouwen. Hetgeen daaromtrent in de Vc 2000 is gesteld, verdraagt zich naar het oordeel van de rechtbank niet met de wettelijke regeling. De rechtbank deelt verder niet verweerders op het in paragraaf B1/4.2.1 van de Vc 2000 gebaseerde standpunt dat de aanvraag, op grond van artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000, ook buiten de in artikel 4:5, vierde lid, van de Awb genoemde termijn van vier weken na ommekomst van de daarvoor gestelde termijn nog in verband met het niet-betalen van leges buiten behandeling kan worden gesteld. Noch het karakter van artikel 24, tweede lid, noch het ontbreken van een daarmee samenhangende afwijzingsgrond in de Vw 2000 biedt daarvoor steun. Blijkens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie onder meer de uitspraak van 21 oktober 2004 (LJN: AR4649), blijkt noch uit de tekst, noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 dat de wetgever met dat artikellid heeft beoogd af te wijken van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 07/7501 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2007 inzake [Eiser], geboren op [geboortedatum] 1973, nationaliteit Afgaanse, verblijvende te 's-Hertogenbosch, eiser, gemachtigde mr. P.J.M. van Kuppenveld, tegen de staatssecretaris van Justitie, te Den Haag, verweerder, gemachtigde mr. L.M.A. Hansen. Procesverloop Bij besluit van 24 januari 2006 heeft verweerder eisers aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier met als doel "verblijf bij echtgenote en kind" buiten behandeling gesteld. Bij besluit van 22 januari 2007 heeft verweerder het tegen dit besluit gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de buitenbehandelingstelling van eisers aanvraag gehandhaafd. Tegen dit besluit heeft eiser op 16 februari 2007 beroep ingesteld. Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting van eiser achterwege wordt gelaten totdat op het beroep zal zijn beslist. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer AWB 07/7502. De zaak is behandeld ter zitting van 24 augustus 2007, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is ter zitting verschenen bij gemachtigde. Overwegingen 1. Aan de orde is of verweerder zijn besluit tot buitenbehandelingstelling van eisers aanvraag bij het bestreden besluit terecht heeft gehandhaafd. 2. Verweerder heeft de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 24, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) buiten behandeling gesteld omdat eiser, ook na in de gelegenheid te zijn gesteld dit verzuim te herstellen, niet de op grond van artikel 3.34 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) voor de behandeling van de aanvraag verschuldigde leges had voldaan. Bovendien had eiser niet bij de indiening van de aanvraag en zijn verzoek om vrijstelling van de legesverplichting aangetoond niet over middelen ter voldoening van die leges te kunnen beschikken. Verweerder heeft eiser, overeenkomstig het door hem vastgestelde beleid, niet in de gelegenheid gesteld om na indiening van de aanvraag alsnog aan te tonen dat hij niet aan de legesverplichting kon voldoen. Het geven van een mogelijkheid tot herstel van het verzuim ten aanzien van de onderbouwing van het verzoek om vrijstelling van de legesverplichting zou volgens verweerder de, in artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 neergelegde, wettelijke verplichting, om de aanvraag buiten behandeling te stellen als de leges niet zijn betaald, in de weg staan. Bovendien is het de vreemdeling volgens verweerder uit het beleid redelijk duidelijk welke documenten nodig zijn om aan te tonen dat men aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoet. 3. Eiser heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat de buitenbehandelingstelling zich niet verdraagt met artikel 4:5 van de Awb. 4. In artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Ingevolge het vierde lid van dit wetsartikel moet een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager worden bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. 5. In artikel 24, tweede lid, eerste volzin, van de Vw 2000 is bepaald dat de vreemdeling, in door de minister te bepalen gevallen en volgens door deze te geven regels, leges verschuldigd is ter zake van de afdoening van een aanvraag. Volgens de derde volzin van dit artikellid wordt de aanvraag niet in behandeling genomen als betaling van de leges achterwege blijft. In artikel 3.34 van het VV 2000 is, voor verschillende categorieën van aanvragen aangegeven welk bedrag aan leges moet worden betaald in verband met de behandeling van de aanvraag. Op grond van artikel 3.34f, eerste lid, van het VV 2000 is de vreemdeling geen leges verschuldigd ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier in verband met gezinshereniging of gezinsvorming, indien hij om vrijstelling van leges verzoekt en een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen. 6. Niet in geschil is dat eiser een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 van het EVRM. Van een gerechtvaardigd beroep is, blijkens de toelichting bij de achtendertigste wijziging van het VV 2000, waarbij artikel 3.34f aan het VV 2000 is toegevoegd, sprake indien het verblijf in het kader van gezinshereniging of -vorming wordt beoogd. 7. De rechtbank is van oordeel dat de bepalingen betreffende de verplichting tot het betalen van leges en de bepalingen betreffende de mogelijkheid tot het verkrijgen van vrijstelling van die verplichting in onderlinge samenhang moeten worden gelezen. De wettelijke verplichting als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, van artikel 4:5 van de Awb behelst in dit geval dan ook de verplichting om bij de aanvraag het in artikel 3.34, tweede lid, onder b, van het VV 2000 voor de behandeling daarvan genoemde bedrag aan leges te betalen, of stukken over te leggen waarmee wordt aangetoond dat niet aan die legesverplichting kan worden voldaan. 8. In paragraaf B1/4.1.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is de procedure beschreven betreffende de betaling van leges in het kader van onder andere de aanvraag van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bij de burgemeester. Deze procedure houdt in dat de vreemdeling bij indiening van de aanvraag de verschuldigde leges moet voldoen. Als het legesbedrag niet onmiddellijk wordt voldaan, zendt de burgemeester de aanvraag onverkort door naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) onder vermelding van het feit dat de leges nog niet zijn voldaan. De leges worden dan alsnog, namens de staatssecretaris, geïnd door KPMG. De vreemdeling wordt, binnen drie werkdagen na ontvangst van de gegevens van de IND, door KPMG - door middel van het toezenden van een factuur - in de gelegenheid gesteld om het legesbedrag alsnog binnen vier weken te voldoen. De factuur geldt tevens als de ontvangstbevestiging van de aanvraag. Indien de leges na ommekomst van deze periode niet zijn betaald, wordt de vreemdeling een aanmaning toegezonden om binnen twee weken alsnog te betalen. Deze aanmaning geldt als het bieden van gelegenheid tot herstel van het verzuim. 9. In paragraaf B1/4.1.2 van de Vc 2000 is bepaald dat het onvermogen tot legesbetaling bij de indiening van de aanvraag moet worden aangetoond aan de hand van bewijsstukken. Indien niet alle in deze paragraaf genoemde stukken bij de aanvraag worden overgelegd, wordt geen herstel verzuim geboden ter aanvulling van ontbrekende stukken en heeft de vreemdeling niet aangetoond niet aan de legesverplichting te kunnen voldoen. De vreemdeling wordt in dat geval in de gelegenheid gesteld om de leges alsnog te voldoen. Als de leges niet worden voldaan, ook niet nadat een termijn voor het herstel van het verzuim is geboden, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld. 10. De rechtbank is, gelet op de hiervoor omschreven samenhang tussen de bepalingen betreffende de verplichting tot het betalen van leges en die betreffende de mogelijkheid tot vrijstelling van deze verplichting, van oordeel dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier in verband met gezinshereniging of gezinsvorming, die wordt ingediend zonder dat daarbij het legesbedrag wordt voldaan, maar waarbij wel om vrijstelling van de verplichting tot betaling van leges wordt verzocht, niet buiten behandeling mag worden gesteld zonder dat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld om of alsnog de leges te voldoen, of alsnog het verzoek om vrijstelling op afdoende wijze te onderbouwen. Hetgeen daaromtrent in de Vc 2000 is gesteld, verdraagt zich naar het oordeel van de rechtbank niet met de wettelijke regeling. 11. De rechtbank deelt verder niet verweerders op het in paragraaf B1/4.2.1 van de Vc 2000 gebaseerde standpunt dat de aanvraag, op grond van artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000, ook buiten de in artikel 4:5, vierde lid, van de Awb genoemde termijn van vier weken na ommekomst van de daarvoor gestelde termijn nog in verband met het niet-betalen van leges buiten behandeling kan worden gesteld. Noch het karakter van artikel 24, tweede lid, noch het ontbreken van een daarmee samenhangende afwijzingsgrond in de Vw 2000 biedt daarvoor steun. Blijkens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie onder meer de uitspraak van 21 oktober 2004 (LJN: AR4649), blijkt noch uit de tekst, noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 dat de wetgever met dat artikellid heeft beoogd af te wijken van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb. 12. Verweerder heeft, gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, gehandeld in strijd met artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, en vierde lid, van de Awb. 13. Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. 14. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op eisers bezwaar moeten nemen. 15. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: • 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift; • 1 punt voor het verschijnen ter zitting; • waarde per punt € 322,00; • wegingsfactor 1. 16. Tevens zal de rechtbank bepalen dat de Staat der Nederlanden eiser het door hem gestorte griffierecht dient te vergoeden. 17. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00; - wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden; - bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier; - gelast de Staat der Nederlanden eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 141,00 te vergoeden. Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in tegenwoordigheid van G.C.A. Dingemans Wierts als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 september 2007.