Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3171

Datum uitspraak2007-08-30
Datum gepubliceerd2007-09-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4295 AKW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering kinderbijslag. Voldaan aan onderhoudseis? Voldaan aan onderwijs- of werkloosheidseis?


Uitspraak

05/4295 AKW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 27 mei 2005, 04/1053 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb). Datum uitspraak: 30 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2007. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Appellant heeft zich op 27 februari 2003 bij de Svb gemeld om vanaf het eerste kwartaal van 2002 kinderbijslag aan te vragen voor zijn kinderen [M.], [B.], [R.] en [Z.] (hierna: kinderen) die bij zijn echtgenote in Marokko wonen. Sedert 25 september 2003 verblijven de kinderen bij appellant in Nederland. Bij besluit van 28 januari 2004 heeft de Svb aan appellant met ingang van het eerste kwartaal van 2002 kinderbijslag ten behoeve van de kinderen geweigerd op de grond dat appellant niet heeft kunnen aantonen dat hij in belangrijke mate in hun onderhoud heeft bijgedragen. Bij besluit van 5 februari 2004 heeft de Svb aan appellant over het vierde kwartaal van 2003 kinderbijslag toegekend ten behoeve van [Z.] en voor de overige kinderen geweigerd. Voor [M.] heeft appellant geen recht meer op kinderbijslag omdat zij op de eerste dag van het vierde kwartaal ouder dan 18 jaar is. Voor [B.] en [R.] bestaat evenmin recht op kinderbijslag omdat zij niet als schoolgaand of werkloos worden aangemerkt. Bij besluit van 7 oktober 2004 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 28 januari 2004 niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking heeft op het eerste kwartaal van 2002 en ongegrond voor zover het betrekking heeft op het tweede kwartaal van 2002 tot en met het derde kwartaal van 2003. Tevens heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 5 februari 2004 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 oktober 2004 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. In geschil is de weigering van kinderbijslag ten behoeve van de kinderen over het tweede kwartaal van 2002 tot en met het derde kwartaal van 2003 wegens het niet voldoen aan de onderhoudseis alsmede ten behoeve van [B.] en [R.] over het vierde kwartaal van 2003 wegens het niet voldoen aan de onderwijs- of werkloosheidseis. De onderhoudseis Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) heeft de verzekerde recht op kinderbijslag voor een eigen kind dat jonger is dan 18 jaar en door hem in belangrijke mate wordt onderhouden. De Svb hanteert het beleid dat het voldaan hebben aan de onderhoudsbijdrage voor in het buitenland verblijvende kinderen in beginsel slechts kan worden aangetoond, indien deze bedragen op een eenvoudig controleerbare wijze aan de verzorger van het kind of het kind zelf in het betreffende land zijn overgemaakt door middel van bankoverschrijvingen ten name van de kinderen of de persoon die de kinderen verzorgt. Bij stortingen op de bankrekening van personen in het buitenland dienen naast de stortingsbewijzen de daarbij behorende ontvangstbewijzen te worden overgelegd om de betaling aan te tonen. De Svb voert voorts een beleid dat mede is gebaseerd op vaste jurisprudentie van de Raad, inhoudende dat onderhoudsbijdragen worden geacht gelijkelijk te zijn besteed voor de in het betreffende huishouden verblijvende kinderen waarvoor aanspraak op kinderbijslag bestaat. De bijdrage in het onderhoud die appellant ten behoeve van zijn kinderen diende over te maken bedroeg € 1.492,-- respectievelijk vanaf het vierde kwartaal van 2002 € 1.544,-- per kwartaal. Met de Svb en de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant niet op eenvoudig te controleren wijze heeft aangetoond dat hij de vereiste bijdrage voor de in geding zijnde kwartalen heeft voldaan. Appellant heeft geen bewijzen overgelegd die voldoen aan de genoemde voorwaarden. Appellant heeft weliswaar door middel van betaalopdrachten aangetoond dat hij bedragen heeft overgemaakt naar de gezamenlijke rekening van hemzelf en zijn echtgenote, de verzorgster van de kinderen. Echter, niet is gebleken dat de echtgenote van appellant deze bedragen heeft opgenomen. De in beroep bij de rechtbank overgelegde verklaring van de Banque Populaire van 19 juni 2003 leidt niet tot een ander oordeel. Volgens die verklaring zijn in het vierde kwartaal 2002 en het eerste en tweede kwartaal 2003 bedragen opgenomen door de echtgenote van appellante. Deze zijn echter niet toereikend voor de vereiste bijdrage in het onderhoud van de kinderen. De onderwijs- en werkloosheidseis Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef, van de AKW heeft de verzekerde voor een kind van 16 of 17 jaar slechts recht op kinderbijslag indien het kind a. in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgt gedurende gemiddeld 213 klokuren per kwartaal of c. werkloos is. Ter terechtzitting bij de Raad heeft de vertegenwoordiger van de Svb meegedeeld dat de weigering van kinderbijslag ten behoeve van [B.] en [R.] over het vierde kwartaal van 2003 niet wordt gehandhaafd. De Svb gaat er vanuit dat over dit kwartaal wel is voldaan ofwel aan de onderwijseis ofwel de werkloosheidseis als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de AKW. Uit het feit dat het besluit van 7 oktober 2004 in zoverre niet langer wordt gehandhaafd volgt dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. De Raad zal - doende wat de rechtbank zou behoren te doen - het beroep gegrond verklaren en het besluit van 7 oktober 2004 in zoverre vernietigen. Tevens zal de Raad opdracht geven aan de Svb om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daarbij heeft de Svb tevens aandacht te besteden aan het, bij brief van 16 april 2004 gedane, verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand. De Raad ziet aanleiding om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak en het besluit van 7 oktober 2004, voor zover betrekking hebbend op het vierde kwartaal van 2003; Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige; Bepaalt dat de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 966,-- te betalen door de Sociale verzekeringsbank aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 140,--, vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2007. (get.) T.L. de Vries. (get.) A.H. Polderman-Eelderink. RB