Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3198

Datum uitspraak2007-07-24
Datum gepubliceerd2007-09-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers06/4865
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24 Werkloosheidswet. Van het kopen en in bezit houden van een vuurwapen zonder de daartoe vereiste vergunning, is algemeen bekend dat dit strafbare feiten zijn. In de regel zullen dergelijke handelingen leiden tot verwijtbare werkloosheid indien de betrokkene is ontslagen. Dit kan anders zijn indien de betrokkene als gevolg van zijn psychische toestand niet in staat was het strafbare karakter van zijn handelen te onderkennen dan wel indien de betrokkene niet in staat was de consequenties van zijn handelingen te overzien.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer Reg.nr.: WW 06/4865-PEE Uitspraak in het geding tussen [Eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde mr. L.M.M. Fruytier, advocaat te Rotterdam en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (vestiging Groningen), verweerder. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij brief van 28 maart 2006 heeft eiser een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (hierna: WW) aangevraagd. Bij besluit van 20 april 2006 heeft verweerder geweigerd eiser een WW-uitkering toe te kennen, omdat hij verwijtbaar werkloos is geworden. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 24 mei 2006 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 26 oktober 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 8 december 2006 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 6 februari 2007 een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2007. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Kloppers. 2 Overwegingen 2.1 Feiten, welke als vaststaand worden aangenomen Eiser is op 15 augustus 1996 in dienst getreden bij de gemeente Spijkenisse (hierna: de werkgever). Hij is tot aan zijn ontslag werkzaam geweest als jeugd- en jongerenwerker. Het Openbaar Ministerie heeft de werkgever op 8 december 2005 laten weten dat eiser is aangehouden en dat bij hem thuis een vuurwapen is aangetroffen. Op 13 december 2005 heeft de werkgever aan eiser het voornemen tot schorsing bekend gemaakt en eiser de toegang tot de arbeidsterreinen en gebouwen van de gemeente ontzegd. Op 10 januari 2006 heeft de werkgever het voornemen tot disciplinair ontslag aan eiser gezonden. Uit informatie van het Openbaar Ministerie is de werkgever gebleken dat eiser welbewust van een collega een vuurwapen met bijbehorende munitie heeft gekocht en dat wapen met de bijbehorende munitie welbewust voorhanden heeft gehouden. Gelet op de functie van eiser heeft de werkgever deze feiten als ernstig plichtsverzuim aangemerkt. De werkgever heeft in reactie hierop besloten tot het opleggen van disciplinair ontslag per 1 april 2006. Het bezwaar dat eiser hiertegen gemaakt heeft is afgewezen. Op het tegen de beslissing tot afwijzing ingestelde beroep is door de rechtbank nog niet beslist. 2.2 Standpunten van partijen Eiser meent dat het ontslag hem niet in overwegende mate kan worden verweten. Eiser was op het moment van de aanschaf van het wapen arbeidsongeschikt vanwege een depressie. Eiser voelde zich onveilig als gevolg van een steekincident in 1998 en een tweetal inbraken in zijn woning in 2003, waarbij de inbrekers naast zijn bed stonden. Hij heeft bij de aanschaf van het wapen gehandeld in een vlaag van verstandsverbijstering. Eiser was het wapen vergeten waardoor hij heeft nagelaten dit, toen zijn psychische toestand verbeterde, bij de politie in te leveren. Eiser meent dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft laten verrichten door een medisch deskundige naar de mate van verwijtbaarheid. De door hem overgelegde informatie geeft hiertoe aanleiding gezien de daarin voorkomende testuitslagen, waaruit onder andere een verminderd inlevingsvermogen blijkt. Ter zitting heeft eiser nog verklaard dat hij het wapen niet ingeleverd heeft uit angst voor de consequenties die dat kon hebben onder andere voor zijn baan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitkering op goede gronden blijvend geheel is geweigerd, omdat eiser redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat de aanschaf en het in bezit houden van het wapen de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiser een voorbeeldfunctie vervulde en het een feit van algemene bekendheid is dat het kopen en in bezit houden van een vuurwapen zonder de daartoe benodigde vergunning strafbaar is. Voor het aannemen van geen of verminderde verwijtbaarheid ziet verweerder geen aanleiding, ook niet naar aanleiding van de door eiser ingediende medische stukken. Hieruit blijkt niet dat eiser niet in staat was het strafbare karakter en de consequenties van zijn handelen te overzien. Nu de medische informatie helder is, ziet verweerder geen noodzaak voor het doen van aanvullend deskundigenonderzoek. Voorts wijst verweerder erop dat blijkens de gedingstukken de aankoop van het wapen enkele dagen in beslag heeft genomen, zodat op grond daarvan ook niet gezegd kan worden dat eiser heeft gehandeld in een opwelling. Ook uit het feit dat eiser de voorvallen in 1998 en 2003 heeft genoemd als aanleiding voor de wens een wapen te bezitten, maakt dat niet aannemelijk is dat eiser in een opwelling onder invloed van zijn psychische toestand heeft gehandeld. 2.3 Wettelijk kader In artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW is bepaald dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Ingevolge artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is een werknemer ver¬wijt¬baar werk¬loos indien hij zich verwijtbaar zodanig heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen, dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienst¬be¬trek¬king tot gevolg zou kunnen hebben. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de WW weigert het Uitvoeringsinstituut werk¬ne¬mers¬ver¬zekeringen (hierna: UWV) de uitkering blijvend geheel indien de werknemer een ver¬plich¬ting, hem op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel a, van deze wet opgelegd niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het UWV de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het uit¬ke¬rings¬percentage te verlagen van 70 naar 35. In het zesde lid van artikel 27 van de WW is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het UWV kan besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien. 2.4 Beoordeling De rechtbank dient, ter beantwoording van de vraag of eiser verwijtbaar werkloos is ge¬wor¬den, te beoordelen of eiser zich verwijtbaar zodanig heeft gedragen dat hij re¬de¬lij¬ker¬wijs heeft moeten begrijpen dat zijn gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben. Van het kopen en in bezit houden van een vuurwapen zonder de daartoe vereiste vergunning, is algemeen bekend dat dit strafbare feiten zijn. In de regel zullen dergelijke handelingen leiden tot verwijtbare werkloosheid indien de betrokkene is ontslagen. Dit kan anders zijn indien de betrokkene als gevolg van zijn psychische toestand niet in staat was het strafbare karakter van zijn handelen te onderkennen dan wel indien de betrokkene niet in staat was de consequenties van zijn handelingen te overzien. De rechtbank leidt uit de stukken af dat eiser belangstelling heeft getoond voor (het hebben van) een vuurwapen. Zijn stelling dat een collega misbruik heeft gemaakt van zijn psychische toestand door hem spontaan een vuurwapen te koop aan te bieden komt de rechtbank dan ook onaannemelijk voor. Het is niet onaannemelijk dat wens tot het bezit van het wapen mede werd ingegeven door eisers psychische toestand en zijn privé-situatie. In de door eiser overgelegde intakebrief van Ensis psychosociale zorg wordt geconcludeerd dat bij eiser op 2 juni 2005 sprake is van een reactieve depressieve periode. Hierin komt niet naar voren dat sprake is van een dusdanige psychische stoornis dat eiser het strafbare karakter van zijn handelen niet kon onderkennen. Nu de conclusie van deze brief geen ruimte voor twijfel laat, hoefde verweerder geen nader psychisch onderzoek te laten doen. In die zin is geen sprake van een onzorgvuldig voorbereid besluit. De rechtbank ziet in deze brief in samenhang met hetgeen door eiser naar voren is gebracht evenmin aanleiding een deskundige te benoemen. Gelet op het vorengaande is het aannemelijk dat eiser zich ten tijde van het kopen en in bezit houden van het wapen bewust had kunnen en moeten zijn van de strafbaarheid van zijn handelingen en de gevolgen die dit voor zijn werk zou kunnen hebben. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser zich verwijtbaar zodanig heeft ge¬dra¬gen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienst¬be¬trek¬king tot gevolg zou kunnen hebben. Hierbij heeft de rechtbank het oog op zowel de aanschaf van het vuurwapen als het nadien in bezit houden daarvan. Terecht heeft verweerder vast¬ge¬steld dat eiser verwijtbaar werk¬loos is geworden. Verweerder was daarom ingevolge artikel 27, eerste lid, van de WW gehouden een maatregel op te leggen. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan eiser zijn gedrag niet in over¬we¬gende mate kan worden verweten. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarvoor verwezen zij naar USZ 2001/140, USZ 2001/141, USZ 2002/305, USZ 2003/67, USZ 2003/284 en USZ 2005/85, kunnen dringende redenen als bedoeld in het zesde lid van artikel 27 van de WW slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een maatregel voor een verzekerde heeft. Hoewel het ontslag en de weigering van de uitkering voor eiser verstrekkende gevolgen hebben, kan niet worden gezegd dat deze onaanvaardbaar zijn gelet op eisers situatie en de hem verweten gedraging. De rechtbank is niet gebleken van zodanige dringende redenen dat van het opleggen van een maat¬regel moest worden afgezien. Het bestreden besluit houdt in rechte stand zodat het beroep ongegrond wordt verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. 3 Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. D.C.J. Peeck, rechter, en door deze en mr. drs. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend. De griffier: De rechter: Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2007. Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden. Afschrift verzonden op: