Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3204

Datum uitspraak2007-09-04
Datum gepubliceerd2007-09-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/940 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing van het verzoek om aan te worden gemerkt als kleine werkgever voor de gedifferentieerde premie WAO.


Uitspraak

06/940 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Amsterdam (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 januari 2006, 05/894 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellant en [Betrokkene] Datum uitspraak: 4 september 2007. I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2007. Namens appellant is verschenen mr. W. Zwanink, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam directeur], directeur van betrokkene. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Indertijd waren betrokkene en [naam meubelfabriek] als afzonderlijke werkgevers ingeschreven bij het Uwv. De toenmalige eigenaar van betrokkene en [naam meubelfabriek] heeft er destijds voor gekozen om de werknemers van [naam meubelfabriek] onder te brengen in de loonadministratie van betrokkene. Betrokkene en [naam meubelfabriek] zijn in 2002 overgenomen. Betrokkene is eind januari 2003 door haar accountant gewezen op de inrichting van haar loonadministratie. Nadien zijn op verzoek van betrokkene de afrekeningnota’s over de jaren 1999 tot en met 2003 gesplitst in afrekeningen voor betrokkene en [naam meubelfabriek]. Inmiddels had appellant, bij besluit 25 november 2002, betrokkene voor het premiejaar 2003 ingedeeld in de categorie grote werkgevers en de gedifferentieerde premie vastgesteld op 6,13%. Hiertegen heeft betrokkene geen rechtsmiddel aangewend, zodat dit besluit rechtens onaantastbaar is geworden. Betrokkene heeft bij schrijven van 25 maart 2004 het Uwv verzocht om haar over 2003 alsnog aan te merken als kleine werkgever voor de gedifferentieerde premie WAO. Bij besluit van 24 augustus 2004 heeft appellant de aanvraag van betrokkene om ingedeeld te worden in de categorie kleine werkgever afgewezen. Appellant heeft daaraan ten grondslag gelegd dat betrokkene de aanvraag niet binnen de termijn van zes weken van artikel 1, tweede lid, Besluit premiedifferentiatie WAO heeft ingediend. Bij besluit van 8 maart 2005 heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 24 augustus 2004 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent vergoeding griffierecht - het beroep gegrond verklaard en het besluit van 8 maart 2005 vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt met in achtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de wijziging met terugwerkende kracht van jaarrekeningen van betrokkene over de jaren 1999 tot en met 2003 als nieuw gebleken feit in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is aan te merken. Appellant zal alsnog dienen te beoordelen of de wijziging van de premieplichtige loonsommen aanleiding vormt om gedaagde over 2003 als kleine werkgever aan te merken. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten. Daartoe heeft appellant gesteld dat een werkgever, die beschikt over meerdere rechtspersonen, de keuzemogelijkheid heeft onder welke rechtsperso(o)nen de werknemers worden aangemeld. Op verzoek van betrokkene is met terugwerkende kracht in feite de oude situatie hersteld. Er is volgens appellant sprake van wisselende keuzes van opvolgende eigenaren waar appellant medewerking aan heeft verleend. De Raad overweegt het volgende. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van het Besluit premiedifferentiatie WAO kan het Uwv op aanvraag van een werkgever vaststellen dat hij voor het premiejaar wordt ingedeeld in afwijking van het eerste lid, onderdeel e, of het eerste lid, onderdeel f, indien uit de door de werkgever bij de aanvraag verstrekte gegevens blijkt dat als vaststaand mag worden aangenomen, dat het in het premiejaar ten laste van die werkgever komende premieplichtig loon tenminste 25% zal afwijken van 25 maal het gemiddelde premieplichtig loon per werknemer in het tweede kalenderjaar dat aan het premiejaar vooraf is gegaan en de omvang het verwachte premieplichtig loon leidt tot een andere indeling. Een aanvraag als bedoeld in de eerste zin wordt ingediend uiterlijk 6 weken nadat de werkgever schriftelijk in kennis is gesteld van de door hem in het premiejaar verschuldigde, gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Wet op de arbeids- ongeschiktheidsverzekering. Niet is in geschil dat de aanvraag te laat is ingediend. De omstandigheid dat betrokkene ten tijde van belang niet op de hoogte was dat de personeelskosten van zowel betrokkene als [naam meubelfabriek] ten laste van betrokkene werden gebracht en dat zij hier eerst in 2003 door haar accountant op is gewezen, brengt niet mee dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten. De gevolgen van het feit dat betrokkene hier niet op de hoogte van was komen voor rekening en risico van betrokkene. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, mag van degene die het bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk terugkomen rechtvaardigen. De bestuursrechter dient in een dergelijk geval het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. De Raad onderschrijft het standpunt van appellant dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin. In het onderhavige geval is uitsluitend in de verdeling van de totale loonsom een verandering gebracht. Betrokkene heeft de werknemers met terugwerkende kracht alsnog ondergebracht in de loonadministraties van betrokkene en [naam meubelfabriek] in plaats van uitsluitend in de loonadministratie van betrokkene. Op verzoek van betrokkene heeft appellant de afrekeningnota’s dienovereenkomstig gesplitst in afrekeningen voor betrokkene en [naam meubelfabriek]. Het premiepercentage is evenwel ongewijzigd gebleven. Reeds omdat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de Raad niet worden staande gehouden dat appellant niet in redelijkheid tot het besluit van 8 maart 2005 heeft kunnen komen dan wel anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en G. van der Wiel en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 september 2007. (get.) B.J. van der Net. (get.) M. Pijper. RB