Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3216

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers69175 / FA RK 07-7427
Statusgepubliceerd


Indicatie

Allereerst gaat het om de vraag of sprake is van een ingrijpende inkomensachteruitgang bij beëindiging van de alimentatie. Geoordeeld wordt dat dat niet het geval is. Vervolgens dient te worden beoordeeld of deze beëindiging zo ingrijpend is, dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd, waarbij alle relevante omstandigheden in aanmerking te worden genomen. Ook dat laatste is niet het geval, zo wordt geoordeeld.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector civiel recht zaaknummer: 69175 / FA RK 07-7427 beschikking van de enkelvoudige kamer van 5 september 2007 in de zaak van [verzoekster], wonende te [adres], verzoekster, procureur mr. A.C. Turner, tegen [verweerder], wonende te ([adres], verweerder, advocaat mr. J.C. Moree te Rotterdam, procureur mr. S. Visser. Partijen worden hieronder aangeduid als de vrouw respectievelijk de man. 1. Het procesverloop 1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken: - het verzoekschrift van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 12 maart 2007; - de brief, met bijlagen, van de procureur van de vrouw, ingekomen ter griffie op 29 maart 2007; - het verweerschrift van de man, ingekomen ter griffie op 12 april 2007; - de brief, met bijlagen, van de procureur van de vrouw, ingekomen ter griffie op 3 juli 2007; - het faxbericht, met bijlagen, van de procureur van de vrouw, ingekomen ter griffie op 12 juli 2007. 1.2. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 20 juli 2007. 1.3. Ter terechtzitting zijn verschenen: - de vrouw, bijgestaan door haar procureur; - de man, bijgestaan door zijn advocaat. 2. De vaststaande feiten 2.1. Op de datum van de indiening van het verzoekschrift is uit de overgelegde stukken het navolgende gebleken. 2.2. Partijen zijn op 26 juni 1970 te Groningen met elkaar gehuwd. 2.3. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 29 december 1994 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is verder (onder meer) bepaald dat de man ten behoeve van de vrouw een alimentatie dient te betalen van ƒ 1.600,- (omgerekend € 726,05) per maand met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en een alimentatie van ƒ 2.000,- (omgerekend € 907,56) per maand met ingang van 12 maart 1995. 2.4. De echtscheidingsbeschikking is op 20 januari 1995 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. 2.5. Krachtens wettelijke indexering is de alimentatie met ingang van 1 januari 2007 verhoogd tot € 1.207,84 per maand. 2.6. De man heeft de alimentatie tot en met 20 januari 2007 betaald. 2.7. Beide partijen hebben de Nederlandse nationaliteit. 3. Het verzoek en het verweer Het verzoek 3.1. De vrouw verzoekt de termijn van de door de man verschuldigde alimentatie per 20 januari 2007 ongewijzigd te verlengen met 12 jaar doch in ieder geval tot en met de maand waarin de vrouw de 65-jarige leeftijd bereikt, althans met een dergelijke termijn als de rechtbank zal vermenen te behoren. Voorts verzoekt de vrouw te bepalen dat verlenging van die termijn na het verstrijken daarvan mogelijk is. 3.2. Ten aanzien van de alimentatie is er geen termijn vastgesteld zodat de onderhoudsverplichting van de man in beginsel na 12 jaar eindigt. De vrouw stelt dat beëindiging van de alimentatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd, zodat zij thans verzoekt een nieuwe termijn vast te stellen en te bepalen dat verlenging van die termijn na het verstrijken daarvan mogelijk is. De gevolgen van het beëindigen van de alimentatie zijn van ingrijpende aard omdat de vrouw geen andere bron van inkomsten heeft. Indien de alimentatie wordt beëindigd zal er dus sprake zijn van een aanmerkelijke terugval in inkomen. De vrouw heeft er alles aan gedaan om zelf in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien, maar zij is daar niet in geslaagd. De vrouw is thans 61 jaar oud en zij lijdt aan lymfoedeem. Gezien haar fysieke toestand, haar vooropleiding, gebrek aan werkervaring alsmede haar leeftijd zal zij er niet in slagen in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het verweer 3.3. De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw. Het verweer strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van het verzoek dan wel afwijzing daarvan. 3.4. De man is van mening dat het de vrouw kan worden verweten dat zij niet over voldoende inkomsten beschikt om zelf in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien. In het begin van de jaren ’90 heeft de vrouw een opleiding genoten waarmee zij als creatief arbeidstherapeute aan de slag kon. Daarvoor bestond in die jaren een zeer ruime arbeidsmarkt. Gezien de leeftijd van de kinderen had de vrouw vanaf 1990, althans vanaf het volgen van voormelde opleiding een baan kunnen krijgen. Zowel tijdens het huwelijk als in de afgelopen periode van 12 jaren heeft de vrouw de gelegenheid gehad een bestaan en voldoende verdiencapaciteit op te bouwen. Bij gebleken arbeidsongeschiktheid had de vrouw daarna een uitkering ontvangen. De man betwist dat de vrouw wegens medische redenen niet in staat zou zijn om te werken. Zij maakt wandelingen en zij geeft nog steeds handarbeidcursussen aan huis. De medische omstandigheden van de vrouw zijn niet zodanig dat zij deze werkzaamheden moet beëindigen. De vrouw is voor 50% geschikt voor licht administratief werk, zodat zij in staat moet worden geacht eigen inkomsten te genereren. Na het beëindigen van de alimentatie kan de vrouw een beroep doen op een bijstands-uitkering. Er is dan sprake van een gering inkomensverschil. Voorts zal de vrouw in aanmerking komen voor een huurtoeslag. Het aangewezen zijn op een uitkering staat volgens een uitspraak van de Hoge Raad niet in de weg aan het beëindigen van de partneralimentatie. Vanaf haar 65ste zal de vrouw pensioenuitkeringen ontvangen waaronder ook de tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioenrechten. De man heeft voldoende financiële ruimte om de partneralimentatie te betalen. 4. De beoordeling 4.1. Uit artikel 1:157 lid 4 BW volgt dat, indien de rechter geen termijn heeft vastgesteld, de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege verstrijkt na een termijn van twaalf jaren, die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Indien de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van diegene die tot de uitkering gerechtigd is niet kan worden gevergd, kan de rechter op grond van artikel 1:157 lid 5 BW op diens verzoek alsnog een termijn vaststellen. 4.2. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of er sprake is van een ingrijpende inkomensachteruitgang bij beëindiging van de alimentatie. 4.3. De partneralimentatie is krachtens de wettelijke indexering inmiddels verhoogd tot € 1.207,84 bruto per maand. Na aftrek van de verschuldigde loonheffing resulteert dit volgens het alimentatierekenprogramma in een netto besteedbaar inkomen van € 972,- per maand. Daarnaast heeft de vrouw inkomsten uit haar handenarbeid cursussen die zij aan huis geeft. De inkomsten daaruit bedragen gemiddeld € 55,- netto per maand, zodat het inkomen van de vrouw thans in totaal € 1.027,- netto per maand bedraagt. 4.4. Na beëindiging van de partneralimentatie zal de vrouw aangewezen zijn op een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand. De uitkering voor een alleenstaande bedraagt met ingang van 1 juli 2007 € 872,- netto per maand, inclusief vakantiegeld en alleenstaandentoeslag. Gezien de verklaringen van de vrouw over de uitkering die zij thans ontvangt acht de rechtbank het aannemelijk dat de hierboven vermelde inkomsten uit de handenarbeid cursussen op de uitkering in mindering zullen strekken, zodat de vrouw dan in totaal € 872,- netto per maand te besteden zal hebben. De man heeft aangevoerd dat de vrouw in aanmerking zal komen voor een hogere huurtoeslag. Uit een voorlopige berekening blijkt dat de huurtoeslag van de vrouw ongeveer € 9,- per maand hoger zal zijn. 4.5. Uit het voorgaande volgt dat er sprake zal zijn van een inkomensachteruitgang van ongeveer 14% indien de partneralimentatie wordt beëindigd. Een dergelijke teruggang in inkomen is naar het oordeel van de rechtbank ingrijpend bij een inkomen van € 1.027,- netto per maand. 4.6. Nu vast staat dat de beëindiging van de alimentatieplicht ingrijpend is, dient te worden beoordeeld of deze beëindiging zo ingrijpend is, dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd. Daarbij dienen alle relevante omstandigheden in aanmerking te worden genomen en in onderlinge samenhang te worden gewogen. Deze afweging geschiedt tegen de achtergrond van de limiteringsgedachte die uitdrukkelijk in de wet is neergelegd en die zware eisen stelt voor het aannemen van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat de alimentatieplicht wordt verlengd. 4.7. De rechtbank overweegt het volgende. 4.8. De vrouw is geboren op 13 maart 1946. Partijen zijn in 1970 met elkaar getrouwd en het huwelijk is ontbonden op 20 januari 1995, zodat het huwelijk bijna 25 jaar heeft geduurd. Uit het huwelijk zijn vier kinderen geboren. De vrouw heeft MULO als vooropleiding. Zij heeft als administratief medewerkster gewerkt vanaf 1962 tot 1971. De vrouw is met deze werkzaamheden gestopt na haar eerste zwanger-schap. Er was sprake van een traditionele rolverdeling. De man hield zich bezig met zijn carrière en het verwerven van inkomen. De vrouw was huisvrouw en zorgde voor de kinderen. Zij heeft niet buitenshuis gewerkt. De rechtbank overweegt dat de vrouw door het huwelijk weliswaar op een achterstands-positie is geraakt, maar dat deze niet zodanig is dat het vinden van een fulltime baan daarna niet meer tot de reële mogelijkheden behoorde. Daarbij is aanmerking genomen dat de vrouw tijdens het huwelijk een tweejarige opleiding gevolgd bij VBOK (Stichting Voor Ontwikke-ling van Beeldende Kreativiteit), waarbij de vrouw de technische en theoretische aspecten heeft geleerd met betrekking tot het werken met diverse materialen. In het kader van deze opleiding is de vrouw gedurende twee maanden in het kader van een stage als handenarbeid hulp werkzaam geweest op een basisschool. In 1993 heeft de vrouw de opleiding afgerond. De man is twee maanden later weggegaan. Hoewel het begrijpelijk is dat de vrouw om die reden kort na het afronden van haar opleiding geen mogelijkheden heeft gezien een betaalde functie te verwerven valt niet in te zien dat zij daartoe tijdens de gehele periode waarin alimentatie is betaald niet in staat is geweest. Daarbij is in aanmerking genomen dat de vrouw ten tijde van de echtscheiding 48 jaar was en het jongste kind op dat moment bijna 18 jaar oud was. 4.9. Vanaf 1 januari 1998 exploiteert de vrouw “Atelier Falcon”. Dat is een onderneming in het maken van woningdecoraties, de groothandel daarin, het geven van cursussen en work-shops. Met de onderneming heeft de vrouw nimmer in de kosten van haar levensonderhoud kunnen voorzien. Uit de overgelegde jaarstukken blijkt een maximale winst uit onderneming van € 5.294,-. Hoewel er bij het opstarten van een onderneming rekening mee dient te worden gehouden dat er in de eerste jaren geen, of slechts een minimale, winst zal worden behaald, had de vrouw na een aantal jaren kunnen voorzien dat zij met de inkomsten uit deze onderneming niet in de kosten van haar levensonderhoud zou kunnen voorzien na het beëindigen van de alimentatie. Nu niet is gebleken dat de vrouw op zoek is gegaan naar een fulltime functie dan wel aanvullende betaalde werkzaamheden in loondienst, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank verzuimd tijdig te anticiperen op de beëindiging van de alimentatie. 4.10. Ten aanzien van de stelling van de vrouw dat zij in verband met haar fysieke toestand niet in staat is zelf in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien, geldt het volgende. Eind 2005 is bij de vrouw kanker geconstateerd. Door operatieve verwijdering van het gezwel en de lieslymfeklieren kan het lymfevocht thans niet via de normale weg worden afgevoerd, waardoor blijvend lymfoedeem is ontstaan in haar onderlichaam, benen en knieën. De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat de vrouw hierdoor belemmeringen ervaart in haar dagelijks functioneren die van blijvende aard zijn. In verband met de uitkering die de vrouw ontvangt heeft zij op 8 maart 2007 een medisch- en arbeidsdeskundige keuring ondergaan. Het medisch-arbeidsdeskundige advies luidt dat de vrouw in staat wordt geacht tot passende arbeid gedurende maximaal 4 uur per dag tot maximaal 20 uur per week. Gelet op de beperkingen van de vrouw en haar leeftijd acht de arbeidsdeskundige de mogelijk-heden voor re-integratie nihil. De medische problemen van de vrouw hebben zich eerst tien jaar na de echtscheiding en daardoor kort voor het verstrijken van de 12 jaarstermijn heeft geopenbaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw in de tussenliggende periode voldoende mogelijkheden gehad om zich op de arbeidsmarkt te ontplooien. Dat de mogelijkheden voor re-integratie op dit moment gering zijn, kan niet aan de man worden tegengeworpen omdat dit los staat van het huwelijk van partijen. Daarbij komt dat de vrouw na haar ziekte in aanmerking zou zijn gekomen voor een (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheidsuitkering in het geval zij voordien een betaalde functie had gevonden. 4.11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vrouw zich onvoldoende heeft ingespannen om na verloop van de termijn van 12 jaar als bedoeld in artikel 1:157 lid 4 BW in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, terwijl dat -mede in het licht van het wettelijke uitgangspunt dat na verloop van die termijn de alimentatieplicht eindigt- in redelijkheid van haar mocht worden verwacht. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom geen sprake van omstandigheden waardoor de beëindiging van de alimentatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd. 4.12. Het verzoek van de vrouw tot verlenging van de alimentatieplicht van de man zal op grond van het bovenstaande worden afgewezen. 4.13. De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen (ex-echtelieden) compenseren. 5. De beslissing De rechtbank: 5.1. wijst het verzoek van de vrouw af; 5.2. compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt. Deze beschikking is gegeven door mr. I. Bouter en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 5 september 2007