Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3217

Datum uitspraak2007-09-07
Datum gepubliceerd2007-09-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers95736 / KG ZA 07-256
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Geschil omtrent verwijderde kunstwerken De gemeente heeft in 1985 aan eisers (verenigd in het Vormgeverskollektief VOKO Lichen) een BKR-opdracht verstrekt tot het inrichten van het plein, uiteindelijk bestaande uit 11 kunstobjecten en een bestratings- en beplantingsplan. Mede in het kader van de invoering van de zogenaamde ‘Brede school’ is het bedoelde plein opnieuw ingericht. Teneinde die herinrichting mogelijk te maken heeft gedaagde de kunstobjecten in 2005 zonder overleg met de kunstenaars verwijderd. Na diverse gesprekken en een briefwisseling tussen partijen hebben zij in 2006 overeenstemming bereikt over een aan eisers te verstrekken opdracht voor het herplaatsen van de desbetreffende kunstwerken. Op 11 januari 2007 is het ontwerp door eisers aan gedaagde overhandigd. Daadwerkelijke uitvoering van het plan is door hen begroot op EUR 170.000,--. Gedaagde heeft het plan voor de gemeente onuitvoerbaar geacht vanwege de hoge kosten en omdat het kader van de opdracht te buiten is gegaan. Het onderhavige kort geding handelt over de daaruit voortvloeiende geschillen.


Uitspraak

in de zaak van 1. PETER VAN HAAGEN, wonende te Delfzijl, 2. INA DE BOER, wonende te Delfzijl, eisers, procureur mr. D.J. Mensink, tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon DE GEMEENTE LOPPERSUM, gevestigd te Loppersum, gedaagde, procureur mr. V.J.M. Verlinden-Masson. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de mondelinge behandeling - de pleitnota van eisers - de pleitnota van gedaagde. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Bij de invoering van het basisonderwijs ruim 20 jaar geleden zijn de tot dan toe bestaande kleuterscholen en lagere scholen geïntegreerd. In de gemeente Loppersum is ervoor gekozen de bestaande behuizing van de lagere school en de kleuterschool te handhaven en ertussenin een – gezamenlijk – plein te maken, waardoor de wettelijk vereiste eenheid van beide scholen zou ontstaan. In dit verband heeft gedaagde in 1985 aan eisers (verenigd in het Vormgeverskollektief VOKO Lichen) een BKR-opdracht verstrekt tot het inrichten van het plein. Dit heeft geleid tot het ontwerp en de uitvoering van een plan ter inrichting van het plein, bestaande uit 11 kunstobjecten en een bestratings- en beplantingsplan. De uitvoering van het plan is in 1987 voltooid. 2.2. Mede in het kader van de invoering van de zogenaamde ‘Brede school’ is het bedoelde plein opnieuw ingericht. Teneinde die herinrichting mogelijk te maken heeft gedaagde mede op verzoek van de school en de buurt de kunstobjecten in 2005 verwijderd waarna deze – na enige tijd bij de sporthal te Loppersum te zijn geplaatst – zijn opgeslagen in twee gemeentelijke opslagdepots. Voorafgaand aan de verwijdering van de objecten heeft geen overleg met eisers plaatsgevonden. Nadat eisers in of omstreeks november 2005 met die verwijdering waren geconfronteerd, hebben zij zich tot gedaagde gewend met bezwaren tegen de verwijdering van de kunstwerken. 2.3. Na diverse gesprekken en een briefwisseling tussen partijen hebben zij in 2006 overeenstemming bereikt over een aan eisers te verstrekken opdracht voor het herplaatsen van de desbetreffende kunstwerken. Bij brief van 9 oktober 2006 van gedaagde aan eisers is de opdracht beschreven: ‘Uw opdracht luidt als volgt: a. u maakt een schetsontwerp ten aanzien van het herplaatsen; b. u houdt een bijeenkomst met de buurtbewoners en het schoolbestuur van de Beatrixschool (…); c. u maakt een begroting voor de reparatie, herplaatsing en onderhoud van de kunstobjecten; d. u maakt een planning met betrekking tot de daadwerkelijke herplaatsing. U heeft hiervoor maximaal EUR 4.000,-- als budget beschikbaar. De resultaten van deze eerste fase zal de raad als uitgangspunt nemen ten aanzien van het daadwerkelijk herplaatsen van de kunstobjecten. Op grond van de gesprekken die wij de afgelopen periode hebben gevoerd willen wij u succes wensen met het uitvoeren van deze eerste fase om de kunstobjecten weer op een plaats in Loppersum te plaatsen die zowel recht doet aan uw artistieke beleving als ook aan onze mogelijkheden.’ 2.4. Op 11 januari 2007 is het ontwerp door eisers aan gedaagde overhandigd. Daadwerkelijke uitvoering van het plan is door hen begroot op EUR 170.000,--. 2.5. Gedaagde heeft daaromtrent uiteindelijk bij brief van 4 juni 2007 aan de raadsman van eisers onder meer het volgende medegedeeld: ‘Naar het oordeel van de gemeente komt het voorstel van Voko voor een groot deel neer op het vervaardigen van geheel of gedeeltelijk nieuwe kunstwerken. Dit gaat het kader van de opdracht te buiten. Verder zijn de begrote kosten zodanig hoog dat de gemeente niet in staat zou zijn dit te financieren. (…) Het plan van Voko is derhalve onuitvoerbaar voor de gemeente, nog afgezien van het feit dat uit het rapport niet blijkt dat de vereiste instemming van school en omwonenden is gevraagd en verkregen.’ 3. Het geschil 3.1. De vordering van eisers strekt ertoe: primair 1. gedaagde te gebieden binnen 5 dagen na de uitspraak in dit kort geding opdracht te verlenen aan eisers om op basis van productie 6 van eisers het herstel van de kunstwerken en de herplaatsing van de kunstwerken binnen de gemeente Loppersum te starten, op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,-- per dag of dagdeel dat gedaagde met de nakoming van dit gebod al dan niet gedeeltelijk in gebreke blijft; subsidiair 2. de betreffende kunstwerken alle te retourneren aan eisers onder gelijktijdige toekenning van een schadevergoeding van EUR 49.000,-- bedoeld voor de restauratie van de kunstwerken; 3. gedaagde te gebieden de redelijke kosten van opslag van alle negen kunstwerken aan eisers te vergoeden, hetzij door de feitelijke exclusieve ter beschikkingstelling van opslagruimte, hetzij door vergoeding van de redelijke opslagkosten in eigen beheer; 4. gedaagde te veroordelen tot betaling van een voorschot op de algehele schadevergoeding ten bedrage van EUR 50.000,--; primair en subsidiair 5. gedaagde te gebieden binnen 7 dagen na datum van de uitspraak een rectificatie te publiceren in de Ommelander Courant, het Dagblad van het Noorden en op haar website met een in de dagvaarding vermelde inhoud, op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,-- per dag of dagdeel dat gedaagde met de nakoming van dit gebod al dan niet gedeeltelijk in gebreke blijft; 6. gedaagde te veroordelen in de volledige kosten (inclusief werkelijk gemaakte kosten ex artikel 1019h Rv) van deze procedure. 3.2. Gedaagde voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Het spoedeisende belang bij de gevraagde vordering is met de aard van het gevorderde gegeven. De primaire vordering 4.2. De door gedaagde verstrekte opdracht aan eisers voor het maken van een ontwerp ten behoeve van de herplaatsing van de verwijderde kunstwerken, is weliswaar gevolgd door een dergelijk ontwerp, doch een en ander is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet uitgemond in een overeenkomst uit hoofde waarvan tot daadwerkelijke uitvoering van dat plan zou moeten worden overgegaan. 4.3. Voor zover eisers van mening zijn dat uit de formulering van de opdracht die naar hun zeggen zonder enige restricties is gegeven, kan worden afgeleid dat met de aanvaarding daarvan een overeenkomst is tot stand gekomen, overweegt de voorzieningenrechter dat deze stelling niet juist voorkomt. In de brief van 9 oktober 2006 van gedaagde aan eisers is geen prijs(-voorstel) vermeld aangaande de daadwerkelijke uitvoering van het plan. Indien al kan worden aangenomen – zoals eisers hebben gesteld – dat eisers voor het maken van het plan duidelijk hebben gevraagd of er concrete financiële beperkingen waren en of gedaagde de eventuele grenzen daarvan wilde aangeven en dat gedaagde daarop geen antwoord heeft gegeven, brengt dat niet met zich dat eisers ervan uit konden gaan dat zij het door hen te maken plan ook daadwerkelijk konden uitvoeren tegen een door hen eenzijdig te bepalen prijs. In genoemde brief is verder vermeld dat eisers een schetsontwerp dienden te maken ten aanzien van het herplaatsen van de kunstobjecten. De term schetsontwerp duidt erop dat in een latere fase een definitief ontwerp zou (moeten) worden gemaakt. In de gegeven omstandigheden is het dan ook redelijk te veronderstellen dat omtrent diverse aspecten aangaande het door eisers te maken en inmiddels opgestelde plan (zoals het schetsontwerp en de door eisers te maken begroting) nadere onderhandelingen zouden moeten plaatsvinden. In dit verband merkt de voorzieningenrechter nog op dat het niet onredelijk voorkomst dat gedaagde het door eisers opgestelde plan onuitvoerbaar heeft geacht doordat eisers de opdracht te buiten zijn gegaan door ook nieuwe kunstwerken in het plan op te nemen en doordat de aan het plan verbonden kosten als buitensporig moeten worden aangemerkt. Anders gezegd: eisers hebben hun hand nogal overspeeld. 4.4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de genoemde opdracht en de aanvaarding daarvan hoe dan ook niet zonder meer aan te merken als een perfecte overeenkomst. Dit brengt met zich dat voorshands geoordeeld geen grond bestaat voor toewijzing van het primair gevorderde. 4.5. Voor de goede orde zij overwogen dat het voorgaande overigens niet betekent dat partijen niet nader kunnen onderhandelen omtrent het door eisers gemaakte plan. De subsidiaire vordering 4.6.Vooropgesteld wordt dat gedaagde bij de verwijdering van de kunstwerken in gebreke is gebleven eisers daarvan op de hoogte te stellen, dan wel daarover met hen in overleg te treden. Gedaagde heeft daaromtrent ter zitting gesteld dat zij erkent dat zij diepgaander onderzoek had moeten verrichten om de verblijfplaats van eisers te achterhalen, zodat voorafgaand overleg met hen gepleegd had kunnen worden en dat zij van meet af aan heeft erkend dat zij in dat opzicht zorgvuldiger had kunnen handelen. Daarmee staat vast dat gedaagde onzorgvuldig jegens eisers hebben gehandeld door zonder medeweten van eisers de kunstwerken te verwijderen. 4.7. Thans dient dan ook te worden onderzocht of eisers aan die onzorgvuldigheid van gedaagde in de subsidiaire vordering gepretendeerde rechten kunnen ontlenen. 4.8. Zoals hiervoor is overwogen hebben partijen in 2006 overeenstemming bereikt over een aan eisers te verstrekken opdracht tot het maken van een ontwerp ten aanzien van het herplaatsen van de kunstwerken. Daarmee is naar voorlopig oordeel het dan toe bestaande geschil tussen partijen omtrent de verwijderde kunstwerken tot een einde gekomen. De onzorgvuldigheid van gedaagde bij en door de verwijdering van de werken op de wijze zoals dat is gebeurd kan dan ook thans geen basis meer vormen voor toewijzing van een (gedeeltelijke) schadevergoeding. Waar – zoals hiervoor is overwogen – tussen partijen geen (nadere) overeenkomst aangaande het daadwerkelijk herplaatsen van de kunstwerken tot stand is gekomen, kan daarin evenmin grond worden gevonden voor toewijzing van een (gedeeltelijke) schadevergoeding. 4.9. Voor toewijzing van de vordering tot afgifte van de kunstwerken aan eisers, bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen rechtsgrond, nu deze werken eigendom zijn van gedaagde. 4.10. Gezien het vorenstaande wordt de subsidiaire vordering eveneens afgewezen. De vordering tot rectificatie 4.11. Aangaande de vordering tot rectificatie overweegt de voorzieningenrechter dat – mede gelet op het vorenoverwogene – daarvoor eveneens geen grond bestaat. Weliswaar is komen vast te staan dat gedaagde bij de verwijdering van de kunstwerken onzorgvuldig heeft gehandeld door daaromtrent niet tijdig met eisers in overleg te treden, doch uit diverse overgelegde krantenberichten is genoegzaam gebleken dat gedaagde de onjuistheid van haar handelen reeds publiekelijk heeft erkend. Nu anderszins niet aannemelijk is geworden dat gedaagde jegens eisers onrechtmatig hebben gehandeld, bestaat geen aanleiding voor de gevorderde rectificatie. De proceskosten 4.12. Eisers worden als de in het ongelijk gestelde partij in de in kort geding gebruikelijke proceskosten veroordeeld. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om eisers op de voet van artikel 1019h Rv in de kosten te veroordelen omdat de billijkheid zich daartegen verzet. 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. wijst de vorderingen af, 5.2. veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op EUR 1.067,--, 5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad, 5.4. wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. C. van den Noort en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2007.?