Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3218

Datum uitspraak2007-04-24
Datum gepubliceerd2007-09-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersHA RK 07-272
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek tot wraking arbiter. Verzoek toegewezen.


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector civiel recht - voorzieningenrechter Wrakingnr. 2007/5 rekestnummer: HA/RK 07-272 datum beschikking: 24 april 2007 BESCHIKKING op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 1035 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in het arbitraal geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HAJA MOSSELKWEEK B.V., gevestigd te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland, verzoekster, advocaat: mr. P.W.H.M. Haans, procureur: mr. E. Grabandt, en: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid J.W. MOSSELKWEEK BRUINISSE B.V., gevestigd te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland, verweerster, advocaat: mr. J. Boogaard, procureur: mr. W. Heemskerk, strekkende tot wraking van: [derde arbiter], arbiter. Partijen worden hierna aangeduid met "Haja BV", "Bruinisse BV" en "[derde arbiter]". 1. Voorgeschiedenis en het procesverloop: 1.1 Haja BV en Bruinisse BV zijn beide vennoten van de vennootschap onder firma [de vennootschap onder firma]. Haja BV wenst te komen tot ontbinding van de vennootschap onder firma en zij heeft daartoe op grond van artikel 17 van de firma akte, gedateerd 24 april 1995, een arbitrageprocedure jegens Bruinisse BV aanhangig gemaakt. 1.2 Overeenkomstig het bepaalde in genoemd artikel dienen beide partijen één arbiter te benoemen, waarna door de aldus benoemde twee arbiters tezamen een derde arbiter benoemd dient te worden. Haja BV heeft mr. [arbiter A] tot arbiter benoemd. Op 12 januari 2006 heeft Haja BV Bruinisse BV in kennis gesteld van haar arbitrageverzoek en daarbij tevens aan Bruinisse BV verzocht eveneens een arbiter te benoemen. Zij heeft Bruinisse BV daartoe tot uiterlijk 18 februari 2006 in de gelegenheid gesteld. Omdat Bruinisse BV niet overging tot benoeming van een arbiter heeft Haja BV op 24 februari 2006 de kantonrechter te Middelburg verzocht aan de zijde van Bruinisse BV een arbiter te benoemen. Bij beschikking van 27 april 2006 is door die kantonrechter mr. [arbiter B] tot arbiter benoemd. De beide arbiters hebben vervolgens [derde arbiter] als derde arbiter benoemd. 1.3 Bruinisse BV heeft tegen voormelde beschikking van de kantonrechter beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij beslissing van 20 februari 2007 heeft het gerechtshof Bruinisse BV niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. 1.4 Bruinisse BV heeft vervolgens op 5 maart 2007 een verzoek tot wraking van [derde arbiter] ingediend. Haja BV heeft op 3 april 2007 een verweerschrift ingediend. 1.5 De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaats gevonden op 11 april 2007. [derde arbiter] is in persoon verschenen. Namens Bruinisse BV is verschenen haar directeur [directeur Bruinisse BV] vergezeld van mr. J. Boogaard. Namens Haja BV is verschenen haar directeur [directeur Haja BV], vergezeld van zijn zoon [zoon van de directeur Haja BV] en mr. P.W.H.M. Haans. Voorts is verschenen [directeur Stowa BV], directeur van Stowa Mosselkweek BV (verder te noemen "Stowa BV"). Bruinisse BV, Haja BV en [derde arbiter] hebben hun standpunten aan de hand van pleitaantekeningen toegelicht. 2. Het wrakingsverzoek: 2.1 Bruinisse BV voert het volgende aan. In een eerder arbitraal geding tussen enerzijds Bruinisse BV en Stowa BV en anderzijds Haja BV heeft [derde arbiter] als arbiter gefungeerd. In die procedure is op 10 maart 2003 een scheidsrechterlijk vonnis gewezen, waarin overwegingen zijn opgenomen en oordelen zijn uitgesproken over het beleid van Bruinisse BV en haar directeur [directeur Bruinisse BV]. Deze overwegingen en oordelen spelen ook een rol in de onderhavige arbitragezaak. Omdat [derde arbiter] in de eerdere arbitragezaak standpunten heeft ingenomen over het beleid van Bruinisse BV bestaat er bij Bruinisse BV twijfel omtrent de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van [derde arbiter] om als arbiter in de tweede arbitrageprocedure te kunnen fungeren. In laatstgenoemde arbitrageprocedure zoekt Haja BV ter onderbouwing van haar vorderingen aansluiting bij het arbitraal vonnis van 10 maart 2003. De door [derde arbiter] in dat vonnis opgenomen overwegingen en beslissingen zijn daarom van doorslaggevende invloed bij de beoordeling van de vorderingen in de tweede arbitragezaak. 2.2 Voorts meent Bruinisse BV dat [derde arbiter] niet onpartijdig en onafhankelijk is, omdat hij van 1976 tot 1992 verbonden is geweest aan de accountant van Haja BV, de heer [accountant]. 3. De verweren: 3.1 Haja BV verzoekt de voorzieningenrechter Bruinisse BV in haar wrakingsverzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek als ongegrond en onbewezen af te wijzen. Zij voert daartoe aan dat in de tweede arbitrageprocedure andere vraagpunten aan de orde zijn dan in de eerder door Bruinisse BV en Stowa BV jegens haar aanhangig gemaakte arbitrageprocedure. Het feit dat [derde arbiter] één van de drie arbiters is geweest die het arbitrale vonnis van 10 maart 2003 heeft gewezen, rechtvaardigt geen wraking. 3.2 [derde arbiter] is van mening dat hij voldoende onpartijdig en onafhankelijk is om in de arbitrage te kunnen oordelen. Hij heeft geen binding met één van de partijen en de door Haja BV geformuleerde vorderingen in de tweede arbitrage hebben betrekking op ontbinding van de vennootschap onder firma, alsmede op de betaling van een salaris van [zoon directeur Haja BV]. Dit zijn andere vraagpunten dan in de eerste arbitrage aan de orde zijn geweest. Voorts voert hij aan dat van enige relatie met de accountant van Haja BV niet kan worden gesproken. 4. De beoordeling: 4.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een arbiter in de zin van artikel 1033 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dient uitgangspunt te zijn dat een arbiter kan worden gewraakt indien er objectief - dat wil zeggen door de feiten en omstandigheden - gerechtvaardigde twijfel bestaat aan zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid. Bij de beoordeling of er voldoende aanleiding is tot wraking valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn (NJ 1994,765). 4.2 Ter discussie staat allereerst of de overwegingen en de beslissingen in het arbitrale vonnis van 10 maart 2003 (veder: het arbitrale vonnis), dat onder voorzitterschap van[derde arbiter] is gewezen, de gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid in de voorliggende arbitrage wekken. 4.3 De eerste arbitrage heeft evenals de in geding zijnde arbitrage betrekking op geschilpunten tussen drie broers, [directeur Bruinisse BV], [directeur Stowa BV] en [directeur Haja BV], die met hun vennootschappen J.W.Mosselkweek Bruinisse B.V., Stowa Mosselkweek B.V. en Haja Mosselkweek B.V. deelnemen in een vennootschap onder firma. 4.4 Volgens Bruinisse B.V. komen in de onderhavige arbitrage de volgende geschilpunten terug, waarover ook al is geoordeeld in het vonnis van 10 maart 2003. A de loonkosten van [zoon directeur Haja BV] van 1 januari 2003 tot 1 januari 2005; B de vraag: hebben [directeur Stowa BV] en [directeur Bruinisse BV] continuiteïtsbedreigend gehandeld; C de vraag: voldoen [directeur Stowa BV] en [directeur Bruinisse BV] aan de bemanningseisen om met de [naam boot] via de Noordzee naar de Waddenzee te varen; D de vraag: voldoen [directeur Stowa BV] en [directeur Bruinisse BV] aan de voorwaarden omschreven in het arbitrale vonnis van 10 maart 2003. 4.5 Voorop gesteld wordt dat het arbitrale vonnis onherroepelijk is geworden. De daarin gegeven beslissingen binden de partijen in dat geschil. Ook de arbiters in de onderhavige arbitrage, wie het ook zijn, zullen van die beslissingen moeten uitgaan, daar deze tussen - onder meer - Bruinisse BV en Haja BV, dezelfde partijen als in onderhavige arbitrage, zijn gegeven (artikel 1059 Rv). De kwestie van de loonkosten van [zoon van de directeur van Haja BV] is van technische aard. Niet valt in te zien waarom [derde arbiter] hier een bevangen oordeel zou hebben, vanwege de omstandigheid dat in het arbitrale vonnis is overwogen dat [zoon van de directeur van Haja BV] recht heeft op vergoeding van zijn opleidingskosten door Haja BV. Van een andere orde is de vraag of de inhoud van het arbitrale vonnis de gerechtvaardigde uiterlijke schijn bij Bruinisse B.V. ([directeur Bruinisse BV]) kan wekken dat [derde arbiter] niet meer onbevangen zal oordelen over de kwestie of [directeur Stowa BV] en [directeur Bruinisse BV] na dat vonnis "continuïteitsbedreigend" zijn opgetreden. 4.6. Deze vraag betreft een onderzoek naar nieuwe feiten, dat wil zeggen naar feiten, die zich na het vonnis hebben voorgedaan. Over deze nieuwe feiten moeten arbiters, waaronder [derde arbiter] een oordeel geven. 4.7. Wekt de inhoud van het arbitrale vonnis de gerechtvaardigde schijn van voorin-genomenheid van [derde arbiter] bij het onderzoek naar en de beoordeling van de nieuwe feiten? 4.8. In aanmerking wordt genomen dat de in de eerste arbitrage door Bruinisse BV ([directeur Bruinisse BV]) en Stowa Mosselkweek BV ([directeur Stowa BV]) opgeworpen vraagpunten in feite de positie van de zoon van [directeur Haja BV], [zoon directeur Haja BV], ten opzichte van de vennootschap aan de orde stelden. Deze vraagpunten betroffen loonkosten van [zoon van de directeur van Haja BV], de aanwezigheid van 4 personen aan boord van de [naam boot] (lees: van drie vennoten en [zoon van de directeur van Haja BV]) en de vraag of een vennoot (lees: [directeur Haja BV]) een deel van zijn positie als vennoot aan een ander (lees: [zoon van de directeur van Haja BV]) kon overdragen. Haja BV ([directeur Haja BV]) heeft daarop verzocht het derde vraagpunt aan te vullen met de vraag of een deel van het vennootschappelijke aandeel overgedragen kan worden aan mannelijke afstammeling in de rechte lijn. Haja BV heeft harerzijds voorts een verzoek gedaan, dat door arbiters als vraagpunt 4 is aangemerkt, waarin de instemming van de andere vennoten wordt verzocht om tijdig vóór 1 juli 2002 de [naam boot] aan te passen voor de vaart over de Noordzee naar de Waddenzee. 4.9. Arbiters hebben zich vervolgens niet beperkt tot het behandelen van deze vraag-punten. Nadat zij blijkens het arbitrale vonnis ter zitting van 17 juni 2002 hadden geconstateerd dat ertussen [directeur Bruinisse BV] en [directeur Stowa BV] enerzijds en [directeur Haja BV] anderzijds sprake was van wantrouwen en een gebrek aan communicatie, hebben zij een vergelijk beproefd en daartoe [directeur Bruinisse BV] en [directeur Stowa BV] enerzijds en [directeur Haja BV] anderzijds - afzonderlijk van elkaar - in aanwezigheid van hun eigen advocaten gehoord. Deze inspanningen van arbiters hebben niet tot een vergelijk geleid. Arbiters hebben in een brief van 16 september 2002, die in extenso in het vonnis is opgenomen, verslag gedaan van hun bemoeiingen en daarin ook uiteen gezet waarin het naar hun oordeel tussen de vennoten schort. In die brief doen zij het aanbod een meer omvattende regeling tussen partijen te beproeven. Daarop heeft alleen [directeur Haja BV] bericht positief te staan tegenover het voorstel van arbiters. Bij de beantwoording van vraagpunt 2 (omtrent het aantal personen aan boord) hebben arbiters, na te hebben geconstateerd dat door [directeur Bruinisse BV] en [directeur Stowa BV] niet wordt betwist dat het werk aan boord door 4 personen kan worden verricht, de beantwoording in ruimer verband bezien. Zij zijn ingegaan op de kwestie van de persoonlijke verhouding tussen [directeur Haja BV] , [directeur Stowa BV] en [directeur Bruinisse BV] , die door hen als "continuïteitsbedreigend" werd aangemerkt. Zij achtten aannemelijk dat [directeur Stowa BV] en [directeur Bruinisse BV] sinds 1999 gezamenlijk zijn gaan optrekken en dat de feitelijke situatie, waarin [directeur Haja BV] als schipper en ook overigens in de vennootschap de bedrijfsmatige beslissingen nam, en neemt, hierdoor gewijzigd zou kunnen worden. Arbiters overwogen: "Indien [directeur Stowa BV] en [directeur Bruinisse BV] als vennoten gezamenlijk mede bedrijfsmatige beslissingen willen gaan nemen, kan een continuïteitsbedreigende situatie ontstaan." Zij vreesden voor een machtstrijd, waaraan de vennootschap ten gronde kon gaan. Een oplossing zagen arbiters in de vervanging van vader [directeur Haja BV] als schipper door zijn zoon [zoon directeur Haja BV]. Bovendien zou [directeur Bruinisse BV] toereikende vaarbevoegdheden moeten verwerven om buitenom naar de Waddenzee te varen. 4.10 In de nieuwe arbitrage staat de vraag centraal of de vennootschap wegens het gedrag van [directeur Bruinisse BV] en [directeur Stowa BV] ontbonden dient te worden. Het optreden van arbiters onder voorzitterschap van [derde arbiter] als hiervoor vermeld en het duidelijke oordeel over [directeur Bruinisse BV] en [directeur Stowa BV] dat door arbiters onder voorzitterschap van [derde arbiter] op eigen initiatief in het arbitrale vonnis is uitgesproken ([directeur Bruinisse BV] en [directeur Stowa BV] trekken samen tegen [directeur Haja BV] als schipper op en bedreigen daarmee de continuïteit van de onderneming) zijn omstandigheden die rechtvaardigen dat bij verzoekster de schijn is gewekt dat [derde arbiter] in het thans aanhangige arbitrale geding niet onbevangen zal oordelen over de evengenoemde centrale vraag. Hetgeen overigens naar voren is gebracht door verzoekster kan onbesproken blijven. Beslissing: De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot wraking van [derde arbiter] toe. Deze beschikking is op 24 april 2007 gegeven door mr. Von Maltzahn, in tegenwoordigheid van Kriense Lokker als griffier.