Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3222

Datum uitspraak2007-08-30
Datum gepubliceerd2007-09-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4328 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag van vervolgingsslachtoffer om toekenning van een vergoeding van de met zijn auto te maken kosten van vervoer voor het onderhouden van sociale contacten.


Uitspraak

04/4328 WUV Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], (hierna: appellant) en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 30 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 30 juni 2004, kenmerk JZ/Q70/2004/0424 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2007. Voor appellant is daar verschenen mr. A. Bierenbroodspot, advocaat te Amsterdam, terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN Blijkens de gedingstukken is appellant erkend als vervolgde in de zin van de Wet. In het verleden is aanvaard dat de psychische klachten van appellant in het door de Wet vereiste verband staan met de ondergane vervolging. Bij vervolgaanvraag van februari 2003 heeft appellant verzocht om toekenning van een vergoeding van de met zijn auto te maken kosten van vervoer voor het onderhouden van sociale contacten. Hiertoe heeft appellant aangevoerd dat hij in verband met zijn verergerende psychische klachten een verhoogde behoefte heeft om zijn (pleeg-)familie en vrienden, deels woonachtig in Friesland, te bezoeken. Deze aanvraag heeft verweerster bij besluit van 10 juni 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gewijzigd bij het bestreden besluit, afgewezen op de grond dat de gevraagde voorziening voor appellant niet medisch noodzakelijk is in verband met zijn psychische klachten. Hierbij is in het bijzonder overwogen dat bij appellant geen sprake is van zodanige beperkingen dat hij niet in staat is om van het openbaar vervoer gebruik te maken. Aan appellant is voorts wel een tegemoetkoming toegekend voor deelname aan het maatschappelijk verkeer (DMV) ten bedrage van € 126,60 per maand. De Raad overweegt terzake als volgt. Het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerster is ontleend aan een advies van 10 mei 2004 van haar geneeskundig adviseur, de arts A.M. Ohlenschlager. Dit advies is gebaseerd op een door de genoemde arts op 31 maart 2004 ingesteld medisch onderzoek van appellant en op medische informatie over appellant uit de zogenoemde behandelende sector. In het advies is aangegeven dat appellant onder bepaalde voor-waarden - met name op rustige tijdstippen - gebruik kan maken van het openbaar vervoer, zodat geen sprake is van zodanige beperkingen dat appellant niet geacht kan worden om gebruik te maken van het openbaar vervoer. Ten aanzien van het extra vervoer naar Friesland is overwogen dat hiervoor geen medische noodzaak bestaat maar wel een sociaal medische wenselijkheid. De Raad acht het bestreden besluit op grond van dit advies naar behoren voorbereid en gemotiveerd. In de ter beschikking staande medische gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunt gevonden om voor onjuist te houden het door verweerster, in het spoor van haar geneeskundig adviseur, ingenomen standpunt dat voor de gevraagde vervoers-voorziening geen medische noodzaak bestaat in de zin als bedoeld in artikel 20 van de Wet. In het namens appellant in beroep nog overgelegde rapport van 12 juli 2007 van de appellant sedert juli 2005 behandelend psychiater K. Mengelberg wordt de juistheid van het standpunt van verweerster zelfs bevestigd. Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proces-kosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2007. (get.) A. Beuker-Tilstra. (get.) P.W.J. Hospel. HD 30.08