Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3226

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5337 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

05/5337 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2005, 04/1328 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 5 september 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. N. Velthorst, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2007. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Buren. II. OVERWEGINGEN Appellante was werkzaam als administratief medewerkster voor 36 uur per week toen zij in juni 1997 uitviel met rugklachten en psychische klachten. Bij het einde van de wachttijd van 52 weken heeft het Uwv haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, die laatstelijk werd berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%. Op 24 november 2003 is appellante in het kader van een vijfdejaarsherbeoordeling onderzocht door een arts, die op basis van de diagnoses stemmingsstoornissen en aspecifieke gewrichts- en spierklachten beperkingen aannam en die neerlegde in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Op basis daarvan heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op minder dan 15%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 5 januari 2004 de WAO-uitkering van appellante per 1 maart 2004 ingetrokken. Het tegen het besluit van 5 januari 2004 gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 19 mei 2004 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en beslissingen gegeven omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht. In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar hetgeen in de voorafgaande procedure is aangevoerd, zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende gewicht is toegekend aan de brief van behandelend psychotherapeut drs. W. Brania van 4 september 2004, die van oordeel is dat zij wegens haar psychische beperkingen in het geheel geen loonvormende arbeid kan verrichten. De Raad stelt vast dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten. Uit het rapport van bezwaarverzekeringsarts W.A. Faas van 14 mei 2004 blijkt dat deze op basis van eigen onderzoek en informatie van de behandelend orthopedisch chirurg en de huisarts heeft geoordeeld dat de door de primaire arts aangenomen fysieke beperkingen dienden te worden aangescherpt in verband met rechterknieklachten. Vervolgens heeft hij de FML aangepast. De Raad is van oordeel dat de beschikbare medische gegevens, waaronder de door appellante in de loop van de procedure ingezonden medische stukken, geen aanleiding geven voor de conclusie dat voor appellante te geringe fysieke beperkingen zijn aangenomen. Ten aanzien van de psychische beperkingen van appellante overweegt de Raad dat uit de in eerste aanleg overgelegde brief van psycholoog Brania niet blijkt wanneer appellante bij deze psycholoog onder behandeling was en op welke tijdspanne zijn conclusies betrekking hebben. Blijkens het rapport van Faas van 20 september 2004 in reactie op de brief van Brania zou appellante sedert najaar 2003 niet meer bij deze psycholoog onder behandeling zijn geweest en is de door de psycholoog voorgestelde behandeling door de Riagg niet doorgegaan. Appellante zou ten tijde in geding alleen door haar huisarts zijn behandeld voor psychische klachten. Faas meent op de gegevens van de huisarts te mogen afgaan. Naar het oordeel van de Raad heeft appellante geen gegevens ingebracht waaruit blijkt dat Faas bij zijn beoordeling van onjuiste feiten is uitgegaan. De Raad acht het oordeel van Faas over de psychische gezondheidstoestand van appellante voldoende onderbouwd en hecht daaraan doorslaggevende betekenis. Het standpunt van appellante dat aan de brief van Brania onvoldoende betekenis is toegekend volgt de Raad derhalve niet. Het Uwv heeft appellante met haar beperkingen in staat geacht de functies productiemedewerker textiel (geen kleding), textielproductenmaker, productiemedewerker, wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur en telefonist/centralist te verrichten. De Raad ziet in hetgeen namens en door appellante is aangevoerd en in de overige gedingstukken geen aanleiding voor het oordeel dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellante overschrijdt. In aanmerking genomen het uurloon van de functie textielproductenmaker komt het verlies aan verdiencapaciteit van appellante uit op 11,18 %. Gelet daarop heeft het Uwv terecht de WAO-uitkering van appellante ingetrokken. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C.M. van Laar en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 september 2007. M.S.E. Wulffraat-van Dijk. M.C.T.M. Sonderegger. MR