Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3230

Datum uitspraak2007-08-28
Datum gepubliceerd2007-09-10
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5366 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting terecht als een uitkering in de vorm van een lening verstrekt?


Uitspraak

06/5366 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 augustus 2006, 05/7882 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College) Datum uitspraak: 28 augustus 2007. I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. S. Salhi, advocaat te ’s-Gravenhage hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2007. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.H. Buizert, werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage. II. OVERWEGINGEN Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. In december 2004 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting. Bij besluit van 21 februari 2005 heeft het College bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening toegekend tot het gevraagde bedrag van € 5.319,50. Bij besluit van 7 oktober 2005 heeft het College het tegen het besluit van 21 februari 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 oktober 2005 ongegrond verklaard. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en zich op het standpunt gesteld dat de bijzondere bijstand gelet op de uitlatingen van de bijstandsconsulent in de vorm van een gift om niet verleend had moeten worden, in plaats van een uitkering in de vorm van een lening. Appellante heeft in dit verband aangevoerd dat de bijstandsconsulent haar eind 2003 heeft geadviseerd geen aanvraag voor bijzondere bijstand in te dienen aangezien op dat moment de noodzaak niet aanwezig was in verband met de aangeboden volledig gemeubileerde wisselwoning. Daaraan zou, aldus appellante, de consulent toegevoegd hebben dat appellante in een later stadium, bij terugkeer naar haar eigen woning, alsnog de aanvraag om bijzondere bijstand kon doen en dat deze aanvraag als gift verstrekt zou worden. De Raad overweegt dienaangaande dat uit de gedingstukken weliswaar blijkt dat er eind 2003 is gesproken over een aanvraag om bijzondere bijstand voor woninginrichting, maar de Raad is niet gebleken van in rechte te honoreren toezeggingen terzake van de toekenning van bijzondere bijstand en of de vorm waarin dit zal geschieden, zodat het hoger beroep niet kan slagen. Voorts acht de Raad geen dringende reden aanwezig op grond waarvan het College in afwijking van het toepasselijke beleid de bijzondere bijstand om niet had dienen te verstrekken. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. Voor een veroordeling tot schadevergoeding bestaat geen aanleiding, zodat dit verzoek moet worden afgewezen. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten . III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Wijst het verzoek tot veroordeling tot schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J. van der Ham en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2007. (get.) Th.C. van Sloten. (get.) R.E. Lysen. RB0309