Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3232

Datum uitspraak2007-09-07
Datum gepubliceerd2007-09-10
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers492211 CV Expl. 07-2642
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

“Beroep werkneemster op art. 7:610b BW gaat niet op. Het oproepcontract bepaalt eenduidig de maximale omvang van het dienstverband en de omstandigheden waaronder werkneemster kan en zal worden opgeroepen. Werkneemster was zich van het (oproep)karakter van de overeenkomst en de maximale omvang van het aantal te werken uren terdege bewust bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst. Het gewerkte aantal uren overschrijdt ook niet structureel de overeengekomen maximum omvang van het dienstverband.”


Uitspraak

Vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector kanton Locatie Nijmegen zaakgegevens 492211 CV EXPL 07-2642 103jb uitspraak van 7 september 2007 Vonnis in de zaak van [eisende partij] wonende te Nijmegen eisende partij gemachtigde mr. J.J. van Vliet toevoegingsnummer 2CX4159 tegen de stichting Stichting GGZ Nijmegen gevestigd te Nijmegen gedaagde partij gemachtigde mr. S.C. Struycken-Veenhoff. Partijen worden hierna [eisende partij] en GGZ genoemd. 1. De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 15 juni 2007 - het proces-verbaal van de comparitie van 28 augustus 2007. 2. De feiten De kantonrechter gaat van de volgende vaststaande feiten uit: - [eisende partij] is met ingang van 1 november 2004 voor bepaalde tijd in dienst getreden van GGZ als oproepkracht in de functie van groepsleidster. - Vanaf 1 november 2005 is de overeenkomst omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. - Er is een schriftelijke arbeidsovereenkomst opgemaakt. Deze overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt: “(…) Overwegende: - dat de werkgever behoefte heeft aan enkele invalkrachten die na afroep kunnen worden tewerkgesteld bij afwezigheid van het vaste personeel wegens vakantie, ziekte of verlof of anderszins; - dat de werkgever hiertoe een pool van oproepkrachten heeft samengesteld die slechts kunnen worden ingezet indien en voor zover er vaste personeelsleden afwezig zijn; - dat een en ander met zich meebrengt dat het werkaanbod van de oproepkrachten wisselend van aard is; - dat werknemer slechts mag weigeren aan een oproep gehoor te geven indien en voor zover hij/zij redelijkerwijs niet in staat is op de door de werkgever aangegeven tijden te werken; - dat werknemer, zich bewust van het feit dat hij afhankelijk van het werkaanbod zal worden opgeroepen, bereid is op onderstaande voorwaarden werkzaamheden te verrichten na afroep (…)” En: “(…) 6.1. Het werkzaam zijn als oproepkracht houdt in dat de werkgever alleen dan gehouden is de werknemer op te roepen en te werk te stellen, indien en voor zover er sprake is van extra werkaanbod. Hiervan zal uitsluitend sprake zijn, wanneer er ten gevolge van afwezigheid van de vaste werknemers wegens ziekte, vakantie of verlof of anderszins, behoefte is aan extra arbeidskrachten. 6.2. Werknemer is verplicht aan een oproep door of namens werkgever gegeven gehoor te geven. 6.3. Werknemer mag slechts weigeren aan een oproep gehoor te geven indien en voor zover hij/zij redelijkerwijs niet in staat is op de door de werkgever aangegeven tijden te werken. 6.4. Beide partijen zullen in dit kader rekening houden met elkaars belangen en regelmatig contact houden.(…)”. En: “(…) 7.2. De duur van een werkperiode en de in deze periode te werken tijden worden telkenmale per oproep vastgesteld, doch bedragen niet meer dan gemiddeld 16 uur per week, te meten per kwartaal (…)”. - Uit de overgelegde urenoverzichten (die aan het proces-verbaal van de comparitie zijn gehecht) blijkt, dat [eisende partij] in 2005 237 uur heeft gewerkt en in 2006 397 uur. 3. De vordering en het verweer [eisende partij] heeft gevorderd dat de kantonrechter, bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat tussen partijen een dienstverband van minimaal 28,7 uur per maand bestaat en GGZ zal veroordelen tot betaling van: - het restant loon over het tijdvak van 1 januari 2007 tot 31 maart 2007 ad € 684,17 bruto; - de vakantiebijslag over deze periode ad € 104,48 bruto; - de wettelijke verhoging over deze bedragen; - de wettelijke rente over de gevorderde bedragen en verhoging; - een bedrag van tenminste € 435,34 bruto per maand voor iedere maand vanaf 1 april 2007 tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd; - de proceskosten. Zij heeft zich daartoe beroepen op de vaststaande feiten en verder, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. [eisende partij] is op grond van de arbeidsovereenkomst verplicht op afroep te komen. Dat brengt problemen met zich. Enerzijds moet zij komen en zich bereid houden om te werken, anderzijds wordt zij wekenlang niet opgeroepen en ontvangt zij dan geen salaris. Dat is strijdig met het bepaalde in artikel 7:610b BW. Uitgaande van een referteperiode van één jaar bedraagt de gemiddelde werktijd per maand in 2006 28,7 uur. In rechte moet daarom worden vermoed dat het dienstverband die omvang heeft. Nu GGZ het uit dat dienstverband volgende loon heeft uitbetaald, heeft [eisende partij] recht op betaling van het gevorderde achterstallige salaris. GGZ dient verder voor de toekomt een met 28,7 uur per maand corresponderend loon uit te betalen. Tot nu toe heeft GGZ ten onrechte geweigerd dat te doen. GGZ heeft verweer gevoerd. Op dat verweer gaat de kantonrechter bij de beoordeling waar nodig in. 4. De beoordeling 4.1. GGZ heeft allereerst betoogd dat het beroep op artikel 7:610b BW in dit geval niet opgaat, omdat er geen sprake van is dat de omvang van de arbeid niet of niet eenduidig is overeengekomen of dat de feitelijke omvang van de arbeid zich structureel op een hoger niveau bevindt dan de oorspronkelijk overeengekomen arbeid. 4.2. Dit verweer slaagt. Uit de hiervoor geciteerde tekst van de arbeidovereenkomst blijkt eenduidig de bedoeling van partijen op het punt van de aard en de omvang van het dienstverband. Expliciet wordt ondermeer bepaald dat het werkaanbod voor de oproepkracht wisselend van aard is, dat [eisende partij] slechts zou worden opgeroepen bij afwezigheid van vast personeel en dat de inzet/de oproep van [eisende partij] niet voor meer uren zal zijn dan 16 uur per week, berekend over een kwartaal. [eisende partij] was zich bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst ook bewust van het feit dat zij niet kon rekenen op een vast aantal uren. Zij heeft dit expliciet ter comparitie verklaard. De omvang en grenzen van het dienstverband waren/zijn voor haar duidelijk en zij heeft de daarmee gepaard gaande onzekerheid over haar inzet willens en wetens geaccepteerd. In die situatie is er geen ruimte voor een beroep op art. 7:610b BW, dat nu juist geschreven is voor die situaties waarin de omvang van het dienstverband voor de werknemer niet duidelijk is. Er is ook geen sprake van, zoals GGZ terecht heeft betoogd, dat de omvang van de arbeid zich structureel op een hoger niveau bevindt dan de in de arbeidsovereenkomst overeengekomen arbeid. GGZ heeft onweersproken becijferd dat [eisende partij] in 2006 in het 1e kwartaal 3,17 uur per week, in het 2e kwartaal 4,13 uur per week, in het derde kwartaal 16,34 uur per week en in het 4e kwartaal 2,27 uur per week op afroep heeft gewerkt. Dat [eisende partij] in het 3e kwartaal (de vakantieperiode) eenmalig een half uur per week te veel heeft gewerkt rechtvaardigt niet de conclusie dat er sprake is van structureel meer werken dan overeengekomen. De wijze van berekening van [eisende partij], die het aantal in het gehele jaar gewerkte uren deelt door het aantal maanden, is onjuist want in strijd met wat is overeengekomen en met wat in art. 7:610b BW is bepaald. Gelet op het voorgaande bestaat er daarom geen grond te bepalen dat het dienstverband een omvang van 28,7 uur per maand heeft en dat er sprake zou zijn van achterstallig loon. De overige verweren behoeven geen bespreking meer. 4.3. Dit betekent dat de vorderingen van [eisende partij] zullen worden afgewezen, met veroordeling van [eisende partij] in de proceskosten. De beslissing De kantonrechter wijst de vorderingen van [eisende partij] af; veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van GGZ begroot op € 300,00 aan salaris gemachtigde. Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.I.M.W. Bartelds en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2007.