Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3239

Datum uitspraak2007-08-29
Datum gepubliceerd2007-09-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers07 / 305 WW K1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toepassing van artikel 22 Besluit Dagloonregelen Werknemersverzekeringen; de rechtbank kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder dat de Nota van Toelichting geen mogelijkheid biedt om bij het wegvallen van een in samenloop van uitkeringen betrokken uitkering het dagloon te herzien.


Uitspraak

RECHTBANK Roermond enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken UITSPRAAK Procedurenr. : 07 / 305 WW K1 Inzake : [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, tegen : de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder. Datum en aanduiding van het bestreden besluit: de brief d.d. 6 februari 2007, kenmerk: B&B 728.0048.24 PK. Datum van behandeling ter zitting: 7 juni 2007. I. PROCESVERLOOP Bij schrijven van 17 juli 2006 heeft eiser verweerder verzocht tot verhoging van zijn uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Eiser heeft op 5 november 2006 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder gericht tegen de fictieve weigering van verweerder tot het nemen van een besluit op het verzoek van 17 juli 2006. Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 7 juni 2006, waar eiser is verschenen, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs. II. OVERWEGINGEN Eiser ontving een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Daarnaast ontving hij een WW-uitkering op basis van een werkweek van 37 uur per week. Van 1 mei 2005 t/m 31 december 2005 heeft eiser gedurende 20 uur per week gewerkt. Gedurende voornoemde periode heeft eiser naast zijn WAO-uitkering tevens een WW-uitkering op basis van een werkweek van 17 uur ontvangen. Vanwege het verlies van de 20 arbeidsuren per 1 januari 2006 heeft eiser voor deze 20 uur een WW-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 6 maart 2006 heeft verweerder eiser met ingang van 2 januari 2006 een loongerelateerde uitkering toegekend voor 20 uur. Daarnaast heeft verweerder meegedeeld dat eiser tot en met 14 april 2007 een WW-vervolguitkering voor 17 uur per week ontvangt en een WAO-uitkering ontvangt en dat het totale uitkeringsbedrag ingevolge de WW en WAO € 117,60 per dag bedraagt, welk bedrag het maximale bedrag is dat per dag uitgekeerd mag worden. Bij besluit van 5 juli 2006 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de loondervingsuitkering die eiser ontving ingevolge de WAO met ingang van 10 juli 2006 eindigt en dat de uitkering met ingang van deze datum wordt voortgezet als vervolguitkering. De uitkering bedraagt per 10 juli 2006, gebaseerd op een dagloon van € 142,87, € 67,14 bruto per dag. Op 17 juli 2006 heeft eiser verweerder verzocht zijn WW-uitkering bij te stellen naar aanleiding van de verlaging van zijn WAO-uitkering. Eiser is van mening dat de combinatie van de WAO- en WW-uitkering dient te zijn gebaseerd op een maximaal dagloon. Daarom dient de WW-uitkering met ingang van 10 juli 2006 te worden verhoogd. Verweerder heeft bij schrijven van 2 november 2006 op eisers verzoek van 17 juli 2006 gereageerd door eiser een aanvraagformulier voor een TRI-uitkering toe te sturen. Op eisers verzoek tot herziening van de WW-uitkering heeft verweerder niet gereageerd. Op 5 november 2006 heeft eiser bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de (fictieve) weigering van verweerder om de WW-uitkering aan te passen. Op 6 februari 2007 heeft verweerder het thans bestreden besluit genomen. Gelet op artikel 22, tweede lid, van het Besluit Dagloonregels Werknemersverzekeringen (BDW) en de toelichting daarop, wordt het verzoek van eiser tot verhoging van de WW-uitkeringen afgewezen. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. In beroep heeft eiser aangegeven dat hij zich niet kan vinden in het standpunt van verweerder. Zijns inziens dient de combinatie van de WW-vervolguitkering, de WAO-uitkering en de WW-loondervingsuitkering gebaseerd te zijn op het maximale dagloon. Eiser legt een interne notitie van een van de medewerkers van verweerder over, waaruit blijkt dat er bij verweerder uiteenlopende opvattingen bestaan over de uitleg van artikel 22, tweede lid, van het BDW. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven en ongeschreven recht dan wel met enig rechtsbeginsel. Dienaangaande wordt als volgt overwogen. In het onderhavige geding is vooral de vraag aan de orde of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat tegelijk met de aanpassing van de WAO-uitkering niet behoeft te worden overgegaan tot aanpassing van de WW-uitkering wanneer bij de laatste aanpassing de combinatie van uitkeringen evenals voorheen in totaal 70% van het maximum dagloon zou gaan bedragen. In het tweede lid van artikel 45 WW is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de vaststelling van het dagloon als bedoeld in het eerste lid van artikel 45 en de herziening ervan, nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld. Deze regels zijn neergelegd in het BDW van 8 oktober 2005 (Stb,2005, 546). Artikel 22 van het BDW ten tijde van de datum in geding luidt als volgt: 1. Het dagloon bedraagt ten hoogste het op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen geldende bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag. 2. Indien een werknemer gelijktijdig aanspraak heeft op meerdere uitkeringen op grond van de ZW, de WW, de Wet arbeid en zorg, de WAO of de Wet WIA en de som van de uitkeringen op grond van die wetten meer bedraagt dan 70% van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, worden de aan die uitkeringen ten grondslag liggende daglonen zodanig evenredig verminderd dat de som van het in het eerste lid bedoelde bedrag niet langer overschrijdt. 3. Indien van een uitkering als bedoeld in het tweede lid het uitkeringspercentage hoger is dan 70 % wordt 70% van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, verhoogd met: ((A - 70) / 100) x B waarbij: A staat voor het hogere uitkeringspercentage; B staat voor het dagloon van de uitkering, waarvoor het uitkeringspercentage A geldt. De Nota van Toelichting bij artikel 22 vermeldt omtrent het tweede lid: “Het ligt voor de hand om indien sprake is van een combinatie van uitkeringen, ook het totaal van die uitkeringen aan een maximum te binden dat aan het maximumdagloon is gerelateerd. Het gaat hierbij om alle mogelijke combinaties van uitkeringen zowel op grond van dezelfde wet als op grond van verschillende wetten. Vervolgens is het logisch om, indien dat maximum wordt overschreden, de betrokken daglonen zodanig evenredig te verminderen dat van overschrijding niet langer sprake is. In dit verband zij opgemerkt dat de Wet WIA op zichzelf geen uitkeringen per dag kent, maar uitkeringen afgeleid van het maandloon (waarbij het maandloon 21,75 maal het dagloon bedraagt). Dit betekent dat de uitkering per dag moet worden afgeleid van de maanduitkering. In verband met deze bepaling zij opgemerkt dat het niet de bedoeling is om eenmaal vastgestelde daglonen, afgezien van algemene indexeringen, te wijzigen indien in één van de samenstellende uitkeringen wijziging komt of wegvalt. Zo is voorstelbaar dat wanneer in een combinatie van een WIA-uitkering met een WW-uitkering maximering van de daglonen is toegepast, wanneer in het kader van de WIA-uitkering de overgang wordt gemaakt naar een WGA-vervolguitkering het eenmaal vastgestelde WW-dagloon niet meer wijzigt. Wél dient wijziging van al vastgestelde daglonen plaats te vinden indien de samenloop van uitkeringen ontstaat of zich uitbreidt.” Voor 2 januari 2006 ontving eiser een WAO-uitkering, die 50,75% van het maximumdagloon (€ 168,-) bedroeg, hetgeen neerkwam op € 85,75. Daarnaast ontving eiser een WW-vervolguitkering, die17/37 van 70% van het dagloon (€ 17,27) bedroeg, hetgeen neerkwam op € 5.55. Met ingang van 2 januari 2006 ontvangt eiser een loongerelateerde WW-uitkering. Bij een ongemaximeerd dagloon zou de loongerelateerde WW uitkering 70% van € 50,61 = € 35,43 bedragen. In totaal zou eiser volgens verweerder ontvangen: € 35,43 + € 85,75 + € 5,55 = € 126,24. De uitkeringen tezamen overschrijden € 117,60 (= 70% van het maximumdagloon van € 168,-). Verweerder heeft de daglonen daarom evenredig verlaagd. Na een evenredige verlaging van het dagloon ontvangt eiser: - een loongerelateerde WW-uitkering op basis van een dagloon van € 47,18 ten bedrage van € 33,03 - een WW-vervolguitkering op basis van een dagloon € 16,08 ten bedrage van € 5,17 - een WAO-uitkering op basis van een dagloon van € 156,46 ten bedrage van € 79,40 Totaal ontvangt eiser € 117,60, dat wil zeggen 70% van het maximumdagloon. Ten gevolge van de indexering van het dagloon met 0,94% en de maximering van het dagloon naar € 170,33 per 1 juli 2006 worden de uitekeringsbedragen aangepast en komt het totaal bedrag van eisers uitkeringen onder de 70% van het maximumdagloon te liggen. Bij besluit van verweerder van 5 juli 2006 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de loondervingsuitkering in het kader van de WAO wordt beëindigd op 10 juli 2006. Met ingang van deze datum wordt de loondervingsuitkering omgezet in een vervolguitkering. Bij de berekening hiervan is verweerder uitgegaan van het reeds eerder vastgestelde verlaagde dagloon (à € 157,93) in verband met de samenloop van uitkeringen. De uitkering bedraagt € 72,51. Na indexering van de daglonen bedraagt de totale uitkering € 33,34 + € 5,22 + € 72,51 = € 111, 07, hetgeen betekent dat de uitkering minder dan 70% van het maximumdagloon van € 119,23 bedraagt. Naar aanleiding van deze laatste wijziging in zijn uitkering heeft eiser het thans aan de orde zijnde verzoek tot herziening van zijn WW-uitkering ingediend en gevraagd om de gezamenlijke uitkeringen vast te stellen op een bedrag dat gelijk is aan 70% van het maximale dagloon. Onder verwijzing naar de Nota van Toelichting bij artikel 22, tweede lid, van het BDW heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat een hernieuwde vaststelling van de daglonen per 10 juli 2006 in eisers situatie niet mogelijk is. Er kan uitsluitend sprake zijn van een herziening (verlaging) van de daglonen op grond van deze bepaling indien de samenloop zich uitbreidt. Als één of meer van de uitkeringen wijzigt of wegvalt, worden de daglonen niet herzien. De rechtbank kan zich niet verenigen met de uitleg van verweerder inzake artikel 22, tweede lid, van het DBW. Immers uitgangspunt van artikel 22 is om, indien het maximum wordt overschreden, de betrokken daglonen zodanig evenredig te verminderen dat van overschrijding niet langer sprake is. De rechtbank begrijpt artikel 22 DBW en de bijbehorende toelichting aldus dat de maximering van de daglonen in verband met samenloop alleen wordt toegepast in die situatie waarin sprake is van meerdere uitkeringen die gezamenlijk meer bedragen dan 70% van het maximale dagloon. Wanneer in het samenstel van uitkeringen een wijziging ontstaat én die gezamenlijkheid overschrijdt nog steeds de 70%, behoeven de daglonen niet opnieuw te worden vastgesteld. Indien echter de wijziging in de gezamenlijke uitkeringen tot gevolg heeft dat minder dan 70% van het maximale dagloon wordt uitgekeerd, moeten de daglonen opnieuw worden vastgesteld, opdat uiteindelijk toch 70% van het maximale dagloon uitgekeerd blijft. Het standpunt van verweerder dat per 10 juli 2006 tegelijk met de aanpassing van de WAO-uitkering niet behoeft te worden overgegaan tot aanpassing van de WW-uitkering, kan de rechtbank dan ook niet delen. Gelet op het vorengaande dient het beroep voor gegrond te worden gehouden. Mitsdien wordt beslist als onder III. Van voor vergoeding op grond van artikel 8:75 van de Awb in aanmerking komende kosten van de beroepsprocedure is de rechtbank niet gebleken. Wel dient het griffierecht te worden vergoed. III. BESLISSING De rechtbank Roermond; gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht; verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,00 volledig vergoedt. Aldus gedaan door mr. V.P. van Deventer in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Utteren-Hoving als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2007. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 31 augustus 2007. MD Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.