Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3249

Datum uitspraak2007-09-10
Datum gepubliceerd2007-09-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/825423-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Promis vonnis: 24 maanden gevangenisstraf waarvan 6 maanden voorwaardelijk voor het vervoer van 7,1 kilo cocaïne.


Uitspraak

Vonnis (promis) RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummer: 01/825423-06 Datum uitspraak: 10 september 2007 Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats], [adres] , thans gedetineerd te: PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 februari 2007, 23 april 2007, 9 juli 2007 en 27 augustus 2007. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 januari 2007. Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. hij op of omstreeks 19 oktober 2006 te Arnhem en of Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 12.100 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (artikel 2 sub A Opiumwet) 2. hij op of omstreeks 19 oktober 2006 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 12.100 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (artikel 3 sub B,C Opiumwet) De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vordering worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie acht feit 1, het invoeren in Nederland vanuit Duitsland van een grote hoeveelheid cocaïne niet bewezen en verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken. De officier van justitie acht wel bewezen dat verdachte een hoeveelheid van 12,1 kilogram cocaïne in Eindhoven heeft vervoerd. Het standpunt van de raadsman. De raadsman heeft gesteld dat verdachte voor de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne moet worden vrijgesproken, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft verder aangevoerd dat verdachte heeft bekend een hoeveelheid cocaïne te hebben vervoerd, maar niet de hoeveelheid als door de officier van justitie is genoemd. Het oordeel van de rechtbank. (t.a.v. feit 1) De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat noch uit de stukken in het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte samen met een ander of anderen een hoeveelheid cocaïne vanuit Duitsland Nederland heeft ingevoerd. De rechtbank acht daarom dit feit niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken. (t.a.v. feit 2) De vaststaande feiten: Op 19 oktober 2006, omstreeks 13.30 uur werd op de Boschdijk te Eindhoven een roodkleurige Mitsubishi Carisma, met kenteken XS-ZR-80 staande gehouden.1 De inzittenden van deze personenauto, [verdachte] en [mededader] zijn op die datum aangehouden. In de kofferbak van de Mitsubishi (XS-ZR-80) werd een rood/bruine papieren tas met het opschrift Granville aangetroffen, met daarin diverse plastic zakjes met wit poeder. Verder werd een sporttas aangetroffen met daarin een blauw/wit zogenaamde Albert Heijn plastic tas. Ook daarin zaten diverse plastic zakjes met wit poeder.2 Uit het relaas van verbalisant [verbalisant] komt naar voren dat hij op 20 oktober 2006 twee kartonnen dozen kreeg overhandigd van rechercheur [verbalisant 2]. In deze dozen waren onder andere de volgende goederen aanwezig: Een papieren draagtas met opdruk Granville: hierin zaten 11 plastic zakjes met wit poeder. Een zakje woog bruto ongeveer 0,6 kilogram en de 10 andere zakjes wogen bruto elk ongeveer 0,5 kilogram. Een plastic draagtas AH met 3 plastic zakjes met daarin wit poeder. Het brutogewicht per zakje was ongeveer 0,5 kilogram.3 Het totale gewicht van het witte poeder bedroeg circa: Bruine papieren draagtas: 5,6 kilogram Plastic draagtas A.H.: 1,5 kilogram. Verbalisant [verbalisant] heeft uit de draagtassen een aantal plastic zakjes bemonsterd en gewaarmerkt. A.1: NFI-code : 370.164 (bruine papieren draagtas) A.2: NFI-code : 370.163 (bruine papieren draagtas) A.3: NFI-code : 370.162 (bruine papieren draagtas) A.4: NFI-code : 370.161 (bruine papieren draagtas) A.5: NFI-code : 370.160 (bruine papieren draagtas) B.20: NFI-code 370.159 (plastic AH draagtas) B.21: NFI-code 370.158 (plastic AH draagtas) De bemonsterde stoffen werden op 31 oktober 2006 aan het Nederlands Forensisch Instituut voor analyse aangeboden.4 Door het Nederlands Forensisch Instituut werden op 1 november 2006 onder andere de genoemde monsters ontvangen. Deze monsters zijn onderzocht en het blijkt dat zij alle cocaïne bevatten. Cocaïne is vermeld op Lijst 1 behorende bij de Opiumwet.5 Verdachte heeft ter terechtzitting van 27 augustus 2007 verklaard dat hij op 19 oktober 2006 in Eindhoven een hoeveelheid cocaïne heeft vervoerd. Het oordeel van de rechtbank. Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen is, met dien verstande dat bewezen kan worden dat verdachte 7,1 kilogram cocaïne in Eindhoven heeft vervoerd. De rechtbank is van oordeel, dit in tegenstelling tot de officier van justitie, dat niet bewezen kan worden dat er sprake was van het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne van 12,1 kilogram. Uit het dossier blijkt dat in de aangehouden Mitsubishi twee tassen, te weten een Papieren tas met het opschrift Granville en een plastic Albert Heijn tas zijn aangetroffen.(pag. 111). Op pagina 177 blijkt dat er aan verbalisant [verbalisant] onder meer 3 tassen met daarin zakjes met wit poeder zijn aangeboden, namelijk de al hiervoor genoemde twee tassen evenals een tas met het opschrift Blokker. Noch uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting is duidelijk geworden waar deze “Blokkertas” is aangetroffen. Nu uit het vorenstaande niet vast staat dat deze tas met een inhoud van 5 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne door verdachte in de Mitsubishi Carisma is vervoerd, dient verdachte van dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken. De bewezenverklaring. De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte 2. hij op 19 oktober 2006 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 7.100 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Wat meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor wat te zijnen laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 47 Opiumwet art. 2, 10 DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID De strafoplegging. De eis van de officier van justitie. Ten aanzien van feit 1: Vrijspraak. Ten aanzien van feit 2: Een gevangenisstraf van dertig maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met aftrek, met een proeftijd van twee jaar, verbeurdverklaring van de auto en onttrekking aan het verkeer van de overige in beslag genomen voorwerpen. Het standpunt van de verdediging Verdachte woont al zeventien jaar in Nederland. Hij heeft laatst gewerkt via een uitzendbureau bij TPG post. Hij heeft drie kinderen in Santa Domingo en een kind in Nederland. Doordat verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, kan hij zijn kinderen niet onderhouden, zijn WW-uitkering is stopgezet, waardoor hij zijn huur niet meer kan betalen en zijn huis is ontruimd. Hij is tot deze daad gekomen omdat hij vele schulden had en dacht op deze manier de schulden te kunnen aflossen. Aan verdachte zou niet meer dan een gevangenisstraf van dertig maanden mogen worden opgelegd. Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder de draagkracht.Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en met het feit dat verdachte bij het plegen van het feit gehandeld heeft uit puur winstbejag. De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat verdachte welbewust cocaïne heeft vervoerd, met de bedoeling deze te verhandelen terwijl van algemene bekendheid is dat die verdovende middelen grote gevaren opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan en die gebruikers hun drugsgebruik veelal door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. In het voordeel van verdachte spreekt dat hij nog niet eerder is veroordeeld. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd omdat de rechtbank niet bewezen acht dat de verdachte 12, 1 kilo heeft vervoerd, maar 7,1 kilo cocaïne. In verband met een juiste normhandhaving kan niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan. De rechtbank is van oordeel dat het in de beslissing nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is: - met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid en dit voorwerp ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorde; De rechtbank is van oordeel dat de in de beslissing nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan het verkeer onttrokken dienen te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane misdrijf zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of ter voorbereiding van soortgelijke misdrijven en deze voorwerpen toebehoren aan verdachte en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet. DE UITSPRAAK Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is tenlastgelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: T.a.v. feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. BESLISSING: T.a.v. feit 1: Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. T.a.v. feit 2: Gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van de datum waarop verdachte met toepassing van artikel 15, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht vervroegd in vrijheid wordt gesteld. Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten: 1 personenauto, merk Mitsubishi Carisma, XS-ZR-80 Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: 1 doos, 1 weegschaal, 1 inpakmachine en 4 koffers Dit vonnis is gewezen door: mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter, mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. G.J. Roeterdink, leden, in tegenwoordigheid van J.C. de Steur, griffier, en is uitgesproken op 10 september 2007. Mr. Roeterdink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. 1 Pag. 78 van het proces-verbaal met bijlagen,van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, divisie Recherche, nr. PL2219 / 06-009909 inzake onderzoek 22DR6021, aantal doorgenummerde bladzijden 361. 2 Pag. 111 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal 3 Pag. 177 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal 4 Pag. 178 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal. 5 Pag. 181 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal 7 Parketnummer: 01/825423-06 [verdachte]