Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3264

Datum uitspraak2007-08-24
Datum gepubliceerd2007-09-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 07/727
Statusgepubliceerd


Indicatie

UWV heeft geweigerd eisers WW-uitkering voort te zetten per 1 september 2006 omdat eiser gedurende een aaneensluitende periode van anderhalf jaar als zelfstandige werkzaam is geweest. Gelet op de datum in geding is UWV uitgegaan van een oud artikel in de WW. Hoewel eiser meer dan anderhalf jaar als zelfstandige heeft gewerkt, kan gelet op het thans geldende artikel 8, tweede lid, van de WW een persoon bij beëindiging van zijn werkzaamheden als zelfstandige zijn hoedanigheid van werknemer herkrijgen binnen een periode die gelijk is aan de uitkeringsduur. Rekening houdend met het overgangsrecht in artikel 130n wordt dit beperkt tot 38 maanden.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 07/727 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2007 inzake [esier], te [woonplaats], eiser, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), te Amsterdam, verweerder, gemachtigde E. Olthof, werkzaam bij het Uwv-kantoor te Eindhoven. Procesverloop Bij besluit van 20 september 2006 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn per 12 april 2004 stopgezette uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 1 september 2006 niet kan worden voortgezet. Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 15 februari 2007 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Partijen hebben hangende de beroepsprocedure getracht hun geschil door middel van mediation te beslechten. Op 10 mei 2007 heeft de rechtbank bericht ontvangen dat geen overeenstemming is bereikt. Daarop heeft de rechtbank de behandeling van het beroep voortgezet. De zaak is behandeld op de zitting van 7 augustus 2007, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Overwegingen 1. Aan de orde is de vraag of verweerder terecht en op goede gronden zijn besluit tot het niet voortzetten van de WW-uitkering per 1 september 2006 heeft gehandhaafd. 2. Bij beantwoording van deze vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en/of omstandigheden. Verweerder heeft eiser met ingang van 2 februari 2004 een loongerelateerde WW-uitkering toegekend voor de duur van vier jaar. Deze uitkering is met ingang van 12 april 2004 beëindigd omdat eiser per die datum als zelfstandige is gaan werken. Tot juli 2005 heeft eiser gewerkt in opdracht van [opdrachtgever]. Met ingang van 29 juli 2005 heeft eiser zich uitgeschreven als zelfstandige bij de Kamer van Koophandel (KvK). Op 29 juli 2005 heeft eiser zich als werkzoekende gemeld bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en heeft verweerder verzocht om voortzetting van de WW-uitkering. Op 7 augustus 2005 heeft eiser verweerder bericht dat hij op 8 augustus 2005 weer zal gaan werken als zelfstandige, heeft zich weer ingeschreven bij de KvK en heeft het project bij [opdrachtgever] voortgezet. Per 21 oktober 2005 heeft eiser een opdracht van TNO aangenomen. Deze werkzaamheden zijn per 31 augustus 2006 beëindigd. Op 30 augustus 2006 heeft eiser zich bij het CWI gemeld voor het aanvragen van een WW-uitkering. 3. Blijkens het bestreden besluit is verweerder van mening dat het enkele feit dat eiser zich heeft uitgeschreven bij de KvK niet zonder meer meebrengt dat de werkzaamheden als zelfstandige ook volledig zijn beëindigd. Eiser is immers op zeer korte termijn wederom dezelfde werkzaamheden als zelfstandige gaan verrichten. De periode van 12 april 2004 tot en met 31 augustus 2006 dient dan ook als één ononderbroken periode te worden beschouwd. Dit heeft tot gevolg dat eiser meer dan de wettelijk toegestane 18 maanden als zelfstandige heeft gewerkt. Derhalve kan hij met ingang van 1 september 2006 geen WW-uitkering meer krijgen. De re-integratiecoach die volgens eiser mondeling zou hebben meegedeeld dat een onderbreking van één dag van de werkzaamheden als zelfstandige genoeg is om de WW-rechten te behouden, kan zich niet herinneren dit te hebben gezegd. Verweerder is dan ook van mening dat niet onomstotelijk is vast komen te staan dat van zijn zijde zodanige mededelingen zijn gedaan dat eiser op grond daarvan verwachtingen mocht koesteren die verweerder vervolgens had behoren te honoreren. Mondelinge toezeggingen worden zelden gehonoreerd, gelet op vaste jurisprudentie van de CRvB dat dergelijke mededelingen niet al te spoedig als bindende uitlatingen mogen worden opgevat. 4. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij wel recht heeft op een uitkering per 1 september 2006 omdat volgens hem in de periode van 12 april 2004 tot en met 31 augustus 2006 sprake is van twee arbeidsperioden, onderbroken door één week. Voor het verstrijken van de eerste periode van anderhalf jaar heeft eiser daarover navraag gedaan bij verweerder. Hem is toen geantwoord dat voor het behouden van de WW-rechten een onderbreking van een week, zelfs van een dag, voldoende was. Vervolgens heeft eiser gehandeld volgens deze adviezen van verweerder. Hij heeft er van uit mogen gaan dat de re-integratiecoach Klompers hem correct heeft geïnformeerd. Eiser betreurt dat hij geen schriftelijke bevestiging heeft gevraagd van deze informatie. Voorts vraagt eiser zich af of een termijn van 4,5 maand voor het nemen van het bestreden besluit een redelijke termijn is. Tot slot verzoekt eiser de rechtbank om verweerder schriftelijk te laten verklaren hoe hij tot zijn 65e jaar dient te handelen. Tevens heeft eiser verzocht om vergoeding van de door hem geleden schade, bestaande uit de niet-genoten WW-uitkering over de maanden september tot en met november 2006. 5. De rechtbank overweegt als volgt. 6. De rechtbank stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de WW en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden ten tijde hier van belang. 7. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de WW herkrijgt een persoon, wiens werknemerschap is geëindigd door het verrichten van werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, bij beëindiging van die werkzaamheden de hoedanigheid van werknemer, indien de werkzaamheden worden beëindigd binnen een periode die gelijk is aan de uitkeringsduur, dan wel binnen anderhalf jaar, indien de uitkeringsduur korter is dan anderhalf jaar. 8. Het ten tijde in geding van toepassing zijnde artikel 8, tweede lid van de WW is reeds op 1 juli 2006 in werking getreden. Voordien gold alleen een termijn van anderhalf jaar waarbinnen de werkzaamheden dienden te zijn beëindigd wilde men aanspraak kunnen maken op herleving van de WW-aanspraak. Blijkens de memorie van toelichting zullen door deze wijziging met name oudere werknemers die vanuit de WW starten als zelfstandige gedurende een langere periode kunnen terugvallen op hun uitkering, doordat zij een langere uitkeringsduur hebben opgebouwd. Dit onderscheid vindt zijn rechtvaardiging in het feit dat indien een langere uitkeringsduur is opgebouwd, er bij een start als zelfstandige van meer zekerheden afstand wordt gedaan. 9. Bij de wetswijziging is in artikel 130n van de WW het overgangsrecht bepaald inhoudende dat de periode waarbinnen de hoedanigheid van werknemer kan worden herkregen op grond van artikel 8, tweede lid, ten hoogste 38 maanden bedraagt voor de persoon die vóór de dag van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel BB, van de Wet wijziging WW-stelsel recht op uitkering op grond van deze wet had. Artikel I, onderdeel BB, van de Wet wijziging WW-stelsel is op 1 oktober 2006 in werking getreden. 10. Eiser had gelet op het besluit van 2 maart 2004 met ingang van 2 februari 2004 recht op een loongerelateerde uitkering van vier jaar. In de periode van 12 april 2004 tot en met 31 augustus 2006 heeft eiser als zelfstandige gewerkt en derhalve geen WW-uitkering genoten. Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat hij ruim 28,5 maand ononderbroken heeft gewerkt als zelfstandige. De week waarin eiser in 2005 is uitgeschreven uit het register van de KvK maakt niet dat hij niet als zelfstandige was aan te merken daar hij juist in die week een opdracht verwierf om bij dezelfde opdrachtgever weer aan de slag te gaan (vergelijk CRvB 8 december 1992, RSV 1993/106). Nu eiser evenwel binnen de periode van 38 maanden - zoals genoemd in artikel 130n van de WW - zijn werkzaamheden als zelfstandige per 1 september 2006 heeft beëindigd dient eiser per laatstgenoemde datum de hoedanigheid van werknemer te herkrijgen en zou daarmee het recht op een WW-uitkering kunnen herleven. 11. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep reeds gegrond te worden verklaard, de overige gronden van eiser behoeven derhalve geen bespreking. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. In verband hiermee ziet de rechtbank geen aanleiding om het verzoek van eiser om schadevergoeding toe te wijzen, temeer daar verweerder ter zitting heeft verklaard dat in het geval van herleving van recht de verschuldigde uitkeringen met vertragingsrente zullen worden betaald. Tevens ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 12. De rechtbank ziet wel aanleiding te bepalen dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 39,00 dient te worden vergoed. 13. Ten aanzien van het verzoek van eiser om verweerder op te dragen schriftelijk te verklaren hoe hij dient te handelen in zijn situatie, overweegt de rechtbank dat dit buiten het geschil valt en zij eiser in overweging geeft om rechtstreeks contact op te nemen met verweerder. 14. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak; - gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad € 39,00. Aldus gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders als rechter in tegenwoordigheid van mr. P.D.H. Selhorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2007.