Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3266

Datum uitspraak2007-09-11
Datum gepubliceerd2007-09-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers07 / 276 + 07 / 277
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rb oordeelt dat verweerder bij de beoordeling van het verzoek van eiseres om terug te (mogen) keren naar het publieke bestel ten onrechte heeft nagelaten te toetsen aan de vraag of zij indien zij op het moment dat zij eigen risicodrager werd niet wist of redelijkerwijs niet kon weten dat er reeds een van haar (voormalige) werknemers een uitkering ingevolge de WAO was toegekend.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken UITSPRAAK Procedurenr. : 07 / 276 + 07 / 277 Inzake : [eiseres] VOF, gevestigd te [plaats], eiseres, tegen : De Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Amsterdam), gevestigd te Amsterdam, verweerder. Datum en aanduiding van het bestreden besluit: de brief d.d. 24 januari 2007, kenmerk: ERD/1027.RBO. Datum van behandeling ter zitting: 17 augustus 2007. I. PROCESVERLOOP Bij besluit van 24 januari 2007, procedurenummer: 07 / 277 WAO, (hierna: bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit van verweerder van 11 oktober 2006 (hierna: primair besluit I) inzake toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ongegrond verklaard. Bij besluit van 24 januari 2007, procedurenummer: 07 / 276 WAO, (hierna: bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit van verweerder van 16 oktober 2006 (hierna: primair besluit II) inzake toepassing van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de WAO ongegrond verklaard. Tegen voornoemde bestreden besluiten is door mr. M. Hoogendonk, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, namens eiseres bij deze rechtbank beroep ingesteld. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26, eerste lid, van de Awb is [werknemer] (hierna: [werknemer]), voormalig werknemer van eiseres, in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Bij brief van 27 april 2007 heeft mr. A. Bijlsma, werkzaam bij Stichting Rechtsbijstand, aangegeven dat zij als gemachtigde van [werknemer], voornoemd, zal optreden. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan partijen gezonden. Bij brief van 7 augustus 2007 heeft mr. G. van Leeuwen, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, laten weten dat mr. A.T. Meijhuis, eveneens werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, de behandeling van onderhavige zaak heeft overgenomen van mr. H. Hoogendonk, voornoemd. De beroepen zijn -gevoegd- behandeld ter zitting van de rechtbank op 17 augustus 2007, waar alle partijen -zoals voorafgaand is aangekondigd- niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN Eiseres heeft bij brief van 10 maart 2004 een aanvraag ingediend om het risico van betalingen ingevolge de WAO met ingang van 1 juli 2004 zelf te mogen dragen. Bij besluit van 10 augustus 2004 heeft verweerder eiseres toestemming gegeven om met ingang van 1 juli 2004 eigenrisicodrager te worden voor de betaling van de aan (ex-)werknemers op of na 1 januari 1998 toegekende WAO-uitkeringen, waarvan de uitkeringstermijn van vijf jaar nog niet is verstreken. Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 31 januari 2005 is aan eiseres meegedeeld dat aan [werknemer] met ingang van 2 januari 2002 een WAO-uitkering is toegekend. Op grond van artikel 75a van de WAO komt de WAO-uitkering van [werknemer], zolang deze nog geen 5 jaar heeft geduurd, voor risico van eiseres. Bovendien dient eiseres op grond van artikel 75a van de WAO ook zorg te dragen voor de betaling van deze uitkering vanaf het moment dat zij eigen risicodrager is geworden. Bij besluit van 30 december 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 31 januari 2005 ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is door deze rechtbank bij uitspraak van 25 augustus 2006 ongegrond verklaard. Bij brief van 16 augustus 2006 heeft eiseres verweerder verzocht het eigenrisicodragerschap met terugwerkende kracht ongedaan te maken. Hierbij heeft eiseres gesteld dat haar verzekeraar Nationale-Nederlanden haar op onzorgvuldige wijze heeft geadviseerd bij het aangaan van het eigenrisicodragerschap. Vervolgens heeft eiseres aangegeven blind te hebben vertrouwd op het advies van haar verzekeraar nu het voor bedrijven als eiseres bijna onmogelijk is om de Pemba-wetgeving te doorgronden. Voorts heeft eiseres gesteld dat verweerder eiseres, bij het indienen van het verzoek om eigenrisicodragerschap, niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat er sprake was van een reeds lopende WAO-uitkering. Indien eiseres hiervan op de hoogte was geweest zou zij nooit van de mogelijkheid van het eigenrisicodragerschap gebruik hebben gemaakt. Bij brief van 8 september 2006 heeft verweerder aan eiseres laten weten dat zij de brief van 16 augustus 2006 heeft aangemerkt als een verzoek tot herziening van het besluit op bezwaar van 30 december 2005. Bij primair besluit I heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij een bedrag van € 18.467,91 aan verweerder moet terugbetalen. In bezwaar hiertegen is namens eiseres gesteld dat zij van mening is niet voor de betaling van de WAO-uitkering van [werknemer] verantwoordelijk te zijn en dat het terugvorderingsbedrag te hoog is vastgesteld, welk bedrag bovendien niet inzichtelijk is gemaakt. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Bij primair besluit II heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hetgeen eiseres heeft weergegeven in haar brief van 16 augustus 2007 niet kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Eiseres had de in deze brief aangevoerde gronden volgens verweerder ook in een eerdere besluitvorming kunnen inbrengen. Voorts heeft verweerder aangegeven dat eiseres niet in aanmerking komt voor een aanbod tot terugkeer naar het publieke bestel daar de uitkeringslast van de werkgever per refertejaar meer dan 10% dient te bedragen en dit percentage bij eiseres in de betreffende refertejaren 3,71 bedraagt. In bezwaar hiertegen heeft eiseres gesteld dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe verweerder aan 3,71% is gekomen en dat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of verweerder via een tweede, door eiseres genoemde, mogelijkheid kan terugkeren naar het publieke bestel. In het bestreden besluit II heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit besluit heeft verweerder gebaseerd op grond van het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb. In beroep tegen beide bestreden besluiten wordt namens eiseres het in bezwaar ingenomen standpunt gehandhaafd. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of de bestreden besluiten in strijd zijn met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Ten aanzien van het bestreden besluit I overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 57, eerste lid, van de WAO is - voor zover hier van belang - bepaald dat de uitkering (…), alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van de belanghebbende wordt teruggevorderd. Gelet op de tekst van dit artikel betreft het hier een verplichting van verweerder. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de betaling van het voornoemde bedrag van € 18.559,27 is de rechtbank van oordeel dat deze grond thans niet in geschil kan zijn, nu dit ziet op het toerekeningsbesluit van 30 december 2005. Over het ingediende beroep tegen voornoemd besluit heeft de rechtbank op 25 augustus 2006 uitspraak gedaan en derhalve kan en mag zij in dit geschil hierover geen oordeel geven. Voorts overweegt de rechtbank, ten aanzien van de grond van eiseres dat verweerder het voornoemde bedrag te hoog heeft vastgesteld, dat deze stelling niet door eiseres nader is onderbouwd. Gelet op hetgeen verweerder in het bestreden besluit I heeft uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat verweerder gemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat eiseres € 18.559,27 dient terug te betalen aan verweerder. De stelling van eiseres dat dit niet op inzichtelijke wijze is gebeurd, kan de rechtbank gelet op het bestreden besluit I evenmin volgen. Het vierde lid van artikel 57 van de WAO bepaalt dat verweerder, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 11 april 2006, LJN-nr: AW1563) wordt het begrip dringende reden beperkt uitgelegd. Er is pas sprake van een dringende reden om van terugvordering af te zien indien de betrokkene door de terugvordering financieel dan wel psychisch zodanig in de problemen zou komen dat er sprake is van een onaanvaardbare situatie. Uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd is de rechtbank niet gebleken dat er van een onaanvaardbare situatie sprake is. Verweerder is dan ook terecht tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag overgegaan. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond moet worden verklaard. Ten aanzien van het bestreden besluit II overweegt de rechtbank als volgt. Allereerst stelt de rechtbank vast dat er namens eiseres in haar brief van 16 augustus 2006 twee verzoeken zijn gedaan, zijnde een verzoek om herziening van het besluit van 30 december 2005 en een verzoek om terugkeer naar het publieke bestel. Verweerder heeft deze verzoeken, gelet op het primaire besluit II, ook als zodanig opgevat. Met betrekking tot het verzoek van eiseres om herziening van het besluit van 30 december 2005, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in een dergelijk geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Ingevolge de jurisprudentie van de CRvB mag van degene, die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer dit laatste achterwege wordt gelaten, kan het bestuursorgaan het verzoek, althans wat betreft de periode voorafgaand aan het verzoek, zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden geen sprake, nu de argumenten die eiseres aanvoert allemaal argumenten zijn die zij ook bij de vorige (beroeps-)procedure had kunnen aanvoeren. Op grond van voorgaande overwegingen moeten het beroep tegen dit gedeelte van het bestreden besluit II voor ongegrond worden gehouden. Met betrekking tot het verzoek van eiseres tot terugkeer naar het publieke bestel, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat hij een beleid hanteert voor kleine werkgevers die per 1 juli 2004 eigenrisicodrager voor de WAO zijn geworden. Dit beleid houdt enerzijds in dat een werkgever kan terugkeren in het publieke bestel indien de jaarlijkse kosten van de WAO-uitkering waarvoor hij het risico draagt twee jaar achtereenvolgens meer dan 10% van de jaarlijkse loonsom bedragen. Anderzijds is terugkeer op verzoek van de werkgever mogelijk, indien hij op het moment dat hij eigen risicodrager werd niet wist of redelijkerwijs niet kon weten dat er reeds aan een van zijn (voormalige) werknemers een uitkering ingevolge de WAO was toegekend. Ten aanzien van het eerste criterium heeft verweerder vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking voor toepassing daarvan, nu er in het geval van eiseres sprake is van een uitkeringslast van 3,71% respectievelijk 3,71% van haar loonsom en zij hierdoor niet voldoet aan de voorwaarde dat de jaarlijkse kosten van de WAO-uitkering waarvoor zij het risico draagt twee jaar achtereenvolgens meer dan 10% van de jaarlijkse loonsom bedragen. Gesteld noch gebleken is dat dit onjuist is. Ten aanzien van het tweede criterium heeft eiseres zowel in bezwaar als in beroep gesteld dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of eiseres, gelet op dit tweede criterium, met terugwerkende kracht terug kan keren in het publieke bestel. Eiseres stelt zich hierbij op het standpunt dat zij niet op de hoogte was van het feit dat [werknemer] een WAO-uitkering heeft gekregen. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit II heeft nagelaten te beoordelen of eiseres op grond van het tweede criterium in aanmerking kan komen tot terugkeer in het publieke bestel. Evenmin in de aanbiedingsbrief van 24 januari 2007, die bij het bestreden besluit II is meegezonden, waar verweerder wel een uitleg geeft over de 10%-toets, heeft verweerder aan het tweede criterium getoetst. Derhalve concludeert de rechtbank dat voornoemd gedeelte van het bestreden besluit II vanwege het ontbreken van de vereiste zorgvuldigheid en de vereiste motivering, waardoor artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb worden geschonden, voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep van eiseres tegen voornoemd gedeelte van het bestreden besluit II komt dan ook voor gegrondverklaring in aanmerking. Gelet op het gestelde in het verweerschrift ziet de rechtbank termen om gebruik te maken van de bevoegdheid van artikel 8:72, derde lid, van de Awb om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. In het verweerschrift heeft verweerder uiteengezet dat eiseres door verweerder, gelet op zowel verweerders brief van 11 januari 2002 (gedingstuk 2) als verweerders brief van 9 juli 2003 (gedingstuk 4), op de hoogte is gesteld van de WAO-uitkering die aan [werknemer] is toegekend. Nu eiseres niet heeft gesteld, en ook overigens niet is gebleken, dat eiseres deze brieven niet heeft ontvangen, onderschrijft de rechtbank het standpunt van verweerder dat eiseres op het moment dat zij heeft besloten tot het eigenrisicodragerschap redelijkerwijs kon weten dat aan [werknemer] een WAO-uitkering was toegekend. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de rechtsgevolgen van het voornoemd gedeelte van het vernietigde besluit II in stand dienen te blijven. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 1 punt toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. III. BESLISSING De rechtbank Roermond; gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht; verklaart het beroep tegen het bestreden besluit d.d. 24 januari 2007, procedurenummer: 07 / 277 WAO, ongegrond; verklaart het beroep tegen het bestreden besluit d.d. 24 januari 2007, procedurenummer: 07 / 276 WAO, voor zover het gaat om het verzoek van eiseres om herziening van het besluit van 30 december 2005, ongegrond; verklaart het beroep tegen het bestreden besluit d.d. 24 januari 2007, procedurenummer: 07 / 276 WAO, voor zover het gaat om het verzoek van eiseres tot terugkeer naar het publieke bestel, gegrond en vernietigt het voornoemd gedeelte van dit bestreden besluit; bepaalt dat de rechtsgevolgen van het voornoemd vernietigde besluit geheel in stand blijven; veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 322,00 (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 281,00 volledig vergoedt. Aldus gedaan door mr. V.P. van Deventer in tegenwoordigheid van mr. A.M. Schmeets als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2007. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 11 september 2007. MV Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.