Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3273

Datum uitspraak2007-09-03
Datum gepubliceerd2007-09-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/070144-91
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing van de vordering tot verlenging terbeschikkingstelling.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/070144-91 Datum uitspraak: 3 september 2007 Beslissing op de vordering tot verlenging terbeschikkingstelling Beslissing van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement d.d. 11 juli 2007, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 11 juli 2007, strekkende tot verlenging met twee jaren van de termijn van de terbeschikkingstelling van: [Veroordeelde], geboren op [geboortedatum] 1951 te [geboorteplaats], thans verblijvende op de Zorggroep voor Intensieve en Forensische Psychiatrie GgzE Eindhoven te Eindhoven; De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder: - een afschrift van het vonnis van deze rechtbank van 6 augustus 1991, waarbij [veroordeelde] ter beschikking werd gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege, welke terbeschikkingstelling is ingegaan op 17 augustus 1991; - de beslissing van deze rechtbank van 12 september 2006, waarbij de termijn van terbeschikkingstelling laatstelijk is verlengd voor de duur van één jaar; - het door de heer drs. E. Deprez, psychiater en mevrouw drs. A.J.M. van Zeist-Jongman, psychiater/hoofd behandeling FPK, beiden verbonden aan de Zorggroep Intensieve en forensische Psychiatrie GgzE te Eindhoven, uitgebrachte advies d.d. 3 mei 2007, strekkende tot beëindiging van de terbeschikkingstelling met oplegging van een voorlopige Rechterlijke Machtiging conform de wet BOPZ, alsmede de daarbij overgelegde aantekeningen. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 20 augustus 2007, waarbij zijn gehoord de officier van justitie, [veroordeelde] voornoemd, de raadsman mr. W.C. den Daas en de getuige-deskundige de heer drs. E. Deprez voornoemd. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie: De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met één jaar. De officier van justitie in ’s-Hertogenbosch heeft op 10 augustus 2007 aan de rechtbank aldaar gevorderd een zogenaamde voorlopige rechterlijke machtiging conform de Wet BOPZ af te geven. De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie één en ondeelbaar is en dat dientengevolge de officier van justitie in zijn onderhavige vordering niet-ontvankelijk is. De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman reeds omdat de officier van justitie zijn vordering ter griffie van de rechtbank heeft ingediend op 11 juli 2007. OVERWEGINGEN: Voormeld advies d.d. 3 mei 2007 houdt onder meer het volgende in –zakelijk weergegeven-: Betrokkene verblijft sinds 6 december 2005 in een resocialisatiewoning op het terrein van De Grote Beek, in het juridisch kader van een proefverlof TBS. Uitgangspunt is nog steeds dat zelfstandig wonen en terugkeer naar zijn gezin niet haalbaar zijn, daar zijn zwakke psychische integratie niet opgewassen is tegen die complicering van zijn leven met de daarbij behorende rollen en verantwoordelijkheden. Zo zou hij als echtgenoot of vader overbelast worden en snel paranoïde decompenseren met het reële risico op gevaarlijk agressieve reacties. Intussen is onduidelijkheid gerezen over het toekomstbeeld dat hij eigenlijk van de relatie met zijn echtgenote nog koestert. Betrokkene maakte de afgelopen tijd ontegensprekelijk (de rechtbank begrijpt: ontegenzeggelijk) groei door. Hij wist adequaat conflicten aan te pakken door tegen betrokken medebewoners de nodige opmerkingen te maken en verpleging in te schakelen voor hulp. Hij benoemde bij zijn persoonlijk begeleidster spontaan zaken die hem ergerden. Dankzij een grotere openheid, konden wij hem wijzen op signalen van een groeiende draaglast om op basis daarvan psychohygiënische maatregelen te nemen. Betrokkene was in staat een en ander vrij adequaat te incasseren en kon meer op zijn schouders nemen. Anderzijds blijft een externe structuur noodzakelijk voor een stabiel functioneren. Betrokkene toont zich wel dankbaar voor de daarbinnen ervaren steun, maar heeft geen echt contact met zijn binnenwereld. Het blijft zeer twijfelachtig of er sprake is van een inzicht dat een hulpverlening zonder juridisch dwangkader mogelijk kan maken. Om de noodzakelijke zorg te verlenen blijft een dwangkader noodzakelijk. Dit juridisch kader hoeft niet te bestaan uit een TBS-maatregel, maar kan ons inziens evengoed geboden worden vanuit een Rechterlijke Machtiging conform de wet BOPZ. Voor het huidige resocialisatieplan is bovendien om organisatorische redenen een BOPZ RM vereist. Als betrokkene een aantal maanden lang heeft gewoond in een Beschermde Woonvorm in de Eindhovense regio, onder toezicht van de GgzE, wordt hij overgeplaatst naar de Stichting Beschermende Woonvormen Utrecht, met nazorg vanuit de polikliniek van de H. van der Hoevenkliniek. Juridisch dient de externe structuur verzekerd te zijn, waarbinnen toezicht, begeleiding en zorg geboden worden, zonder welke het labiele psychische evenwicht van betrokkene wordt doorbroken of crises niet adequaat kunnen worden aangepakt, met ernstige agressieve acting-out en delictrecidive als reëel risico. In geval van een Rechterlijke Machtiging conform de wet BOPZ, is een terbeschikkingstelling niet langer vereist. Wij komen daarom tot het volgende advies: het opleggen van een voorlopige Rechterlijke Machtiging conform de wet BOPZ, waarbij de terbeschikkingstelling niet wordt verlengd en de RM naadloos aansluit op de TBS-maatregel. De verklaring van de getuige-deskundige, drs. E. Deprez voornoemd, afgelegd ter zitting houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in: Mijns inziens is voortgang van de resocialisatie van betrokkene alleen mogelijk via een rechterlijke machtiging. [Veroordeelde] is in 1999 in De Grote Beek gekomen. Via de FPA Roosenburg is hij terechtgekomen bij Altrecht op een afdeling met intensieve zorg. Vorig jaar kregen we het bericht dat zij hem niet langer konden verplegen. Het reguliere resocialisatietraject is niet gelukt. Dit had niets met het gedrag van [veroordeelde] te maken. Vervolgens heb ik bij de Van der Hoevenkliniek in Utrecht in de persoon van Hans de Boer aangeklopt. De Van der Hoevenkliniek wilde hem wel overnemen, maar het ministerie was het niet eens met een transmurale behandeling. Bij overname door de Van der Hoevenkliniek zou het proefverlof worden ingetrokken. Een alternatief voorstel was om met een rechterlijke machtiging gebruik te maken van de Stichting Beschermende Woonvormen Utrecht (SBWU). Zij wilden hem wel plaatsen, maar pas nadat [veroordeelde] een jaar in een beschermende woonvorm in Eindhoven had “geoefend”. [Veroordeelde] is op 12 juni 2007 geplaatst in een beschermende woonvorm te Eindhoven. Door de rechtbank te ’s-Hertogenbosch is nu een voorlopige rechterlijke machtiging afgegeven, die ingaat op het moment dat de maatregel van terbeschikkingstelling eindigt. De voorwaarden voor [veroordeelde] met betrekking tot die rechterlijke machtiging zijn dezelfde als die thans gelden voor het proefverlof, zoals onder meer medicijngebruik, meewerken aan urinecontroles en houden aan huisregels. Alles is strikt geregeld. Zoals gezegd gaat de rechterlijke machtiging pas in op het moment dat de TBS eindigt. De machtiging heeft een geldigheidsduur van zes maanden. Het betreft een voorlopige machtiging. Na verstrijken van de geldigheid zal verlenging van de machtiging worden gevraagd. De rechterlijke machtiging loopt in Eindhoven. Het is de bedoeling dat de forensische psychiatrische begeleiding volgend jaar door de Van der Hoevenkliniek in Utrecht wordt overgenomen. De machtiging zal dan worden overgezet naar Utrecht. Belangrijk om gevaar voor de samenleving te voorkomen is dat [veroordeelde] begeleiding houdt in een strak kader. Wanneer hij zich niet aan de afspraken houdt, kan hij worden opgenomen in een kliniek in het kader van de BOPZ. Dat is voor mij eenzelfde garantie als bij een proefverlof in het kader van de TBS. De vraag is hoe we een volgende stap in het resocialisatietraject zien. Dat zou ook kunnen middels een voorwaardelijke beëindiging van de TBS-maatregel. Ik heb een keuze gemaakt voor het BOPZ-traject omdat het mij erom gaat [veroordeelde] overgeplaatst te krijgen naar de regio van herkomst, te weten Utrecht. Om financieel administratieve redenen kan dat alleen via de BOPZ. Ik heb de SBWU nodig voor de volgende fase van het resocialisatietraject van [veroordeelde]. Voor de overplaatsing naar de SBWU is een rechterlijke machtiging nodig. Ik heb geen andere mogelijkheid gezien. Het departement wilde om hem moverende redenen het proefverlof van [veroordeelde] intrekken bij overplaatsing naar Utrecht. Zonder een juridisch kader, TBS of BOPZ, kan [veroordeelde] nog een gevaar zijn voor de maatschappij. De rechtbank overweegt dat, op grond van voormeld advies en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, een dwangkader nog steeds noodzakelijk is om de noodzakelijk zorg aan de terbeschikkinggestelde te kunnen verlenen. De deskundige heeft in zijn advies en ter zitting een en andermaal uitdrukkelijk meegedeeld dat een dergelijk kader niet per se hoeft te bestaan uit de maatregel van terbeschikkingstelling, maar dat een voorlopige machtiging conform de wet BOPZ daartoe ook voldoende garantie biedt. De rechtbank heeft in dit kader tevens gelet op de op 16 augustus 2007 door de rechtbank te ‘s-Hertogenbosch afgegeven voorlopige rechterlijke machtiging. De rechtbank betreurt overigens daarvan pas ter terechtzitting kennis te hebben kunnen nemen. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat de deskundige heeft gesteld dat voor een overplaatsing van de terbeschikkinggestelde naar de regio van herkomst een dergelijke voorlopige machtiging ook noodzakelijk is. Nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid lijkt te zijn gewaarborgd door de door de rechtbank ’s-Hertogenbosch afgegeven voorlopige rechterlijke machtiging is het niet meer noodzakelijk de terbeschikkingstelling te verlengen. De rechtbank zal dus de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling afwijzen. De rechtbank heeft gelet op artikelen 38d van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING: De rechtbank wijst de vordering af. Aldus gedaan door mrs E.F. Bueno, J.M. Bruins en D.A.C. Koster, bijgestaan door H.J. Nieboer als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 3 september 2007.