Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3274

Datum uitspraak2007-09-07
Datum gepubliceerd2007-09-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4402 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering.


Uitspraak

05/4402 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 1 juni 2005, 04-2124 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 7 september 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante is hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2007, waar appellante niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuijsen. II. OVERWEGINGEN Voor een uitvoerige uiteenzetting van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende. Appellante, geboren [in] 1959, is catering medewerker geweest en is op 17 oktober 2001 uitgevallen wegens overbelasting van haar linker schouder en arm. Op de achtergrond speelden tevens psychische klachten een rol. Na afloop van de wachttijd is haar met ingang van 16 oktober 2002 een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Aangezien appellante als gevolg van een herbeoordeling minder dan 15 % arbeidsongeschikt wordt geacht, is haar bij besluit van 10 juni 2004 meegedeeld dat haar WAO-uitkering met ingang van 27 juli 2004 wordt ingetrokken. Bij besluit op bezwaar van 8 november 2004 heeft het Uwv deze intrekking ongewijzigd gehandhaafd. Nadien heeft het Uwv bij besluit van 11 mei 2005 de datum van intrekking van haar uitkering nader vastgesteld op 2 augustus 2004. De rechtbank heeft met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het nadere besluit van 11 mei 2005 in het onderhavige geding betrokken. Vervolgens heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak, onder bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht, het beroep tegen het besluit van 8 november 2004 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 11 mei 2005 ongegrond. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen grond is om aan te nemen dat de conclusies van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante haar stelling dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat zij niet geschikt is voor alle aan de schatting ten grondslag gelegde functies, niet in voldoende mate onderbouwd aan de hand van (nadere) medische stukken. Appellante heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld, voorzover het beroep tegen het besluit van 11 mei 2005 ongegrond is verklaard. Daarbij heeft zij de Raad verzocht een deskundige in te schakelen. De Raad kan zich geheel verenigen met de aangevallen uitspraak en de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Ook de Raad is van oordeel dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld naar de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Voor het inschakelen van een deskundige heeft de Raad geen aanleiding gevonden. Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het Uwv de geschiktheid van appellante voor de aan schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft aangetoond. Aan het door appellante ingebrachte reïntegratieverslag van 6 juni 2004 kan naar het oordeel van de Raad niet die waarde worden toegekend die appellante daaraan toegekend wil zien. Gelet op het vorenstaande is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 september 2007. (get.) D.J. van der Vos. (get.) W.R. de Vries. JL