Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3275

Datum uitspraak2007-09-07
Datum gepubliceerd2007-09-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6572 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering toe te kennen. Deugdelijke medische grondslag?


Uitspraak

04/6572 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 oktober 2004, 03/2831 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 7 september 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. H.D. van Duijvenbode, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 21 maart 2005 heeft appellant een schrijven van 28 februari 2005 van de psychiater V.E. Bontenbal-Tintea doen inzenden. Op 29 april 2005 heeft het Uwv een rapport van 21 april 2005 van de bezwaararbeidsdeskundige C.G. Litjens ingezonden. Op verzoek van de Raad heeft prof. dr. E. Hoencamp, psychiater te ’s-Gravenhage, omtrent de gezondheidstoestand van appellant en zijn mogelijkheden om arbeid te verrichten bij op 22 mei 2007 ingekomen rapport van verslag en advies gediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Duijvenbode. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN Bij het thans bestreden en op bezwaar genomen besluit van 17 juni 2003 heeft het Uwv de afwijzing gehandhaafd van het verzoek van appellant om hem na ommekomst van de wettelijke wachttijd van 52 weken per 10 juni 2002 in aanmerking te doen komen voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank als haar oordeel gegeven geen aanknopingspunten te zien voor de veronderstelling dat het Uwv bij het nemen van het bestreden besluit van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan. Het bestreden besluit is door de rechtbank in verband met de arbeidskundige grondslag ervan wegens strijd met het motiveringsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit heeft de rechtbank evenwel in stand gelaten. In hoger beroep heeft appellant grieven aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit, zulks onder verwijzing naar de brieven van 24 juni 2002 en 18 september 2004 van de behandelend psychiater R.W. Jessurun en de in hoger beroep ingezonden inlichtingen van de behandelend psychiater Bontenbal-Tintea. Voorts is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte veel waarde heeft toegekend aan de omstandigheid dat de psychiater E.F. van Ittersum, aan wie door het Uwv in de bezwaarfase van de besluitvorming een onderzoeksopdracht was verstrekt, door de geringe coöperatie van appellant niet tot een duidelijk oordeel heeft kunnen komen. De Raad heeft aanleiding gezien zich door een medisch deskundige omtrent de gezondheidstoestand van appellant ten tijde hier in geding en zijn mogelijkheden om arbeid te verrichten te laten voorlichten. Bij het in rubriek I vermelde rapport van de deskundige Hoencamp is deze tot de conclusie gekomen dat zowel de klachten van appellant als de daaruit voortvloeiende beperkingen ten tijde in geding zijn onderschat. Gegeven het feit, dat er een onderschatting is geweest van de beperkingen zal, aldus deze deskundige, zeker ook een aantal (door de arbeidsdeskundige geselecteerde) functies door appellant niet uitgevoerd kunnen worden. Deze conclusies zijn van de zijde van het Uwv niet bestreden. De Raad kent doorslaggevende betekenis toe aan het advies van de deskundige Hoencamp. Deze heeft appellant psychiatrisch onderzocht en blijkens zijn rapport kennis genomen van de eerder omtrent appellant uitgebrachte medische rapportages en van de inlichtingen van de behandelende psychiaters, waaronder een tweetal brieven van respectievelijk 7 en 28 februari 2005 van de destijds behandelend psychiater Gelet op het advies van de deskundige Hoencamp komt de Raad tot het oordeel dat de arbeidsongeschiktheidsschatting op een ondeugdelijke medische grondslag berust en dat mitsdien de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde bestreden besluit niet in stand kunnen worden gelaten. In zoverre komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Het Uwv zal een nieuw besluit op het bezwaar van appellant dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 17 juni 2003 in stand zijn gelaten; Verstaat dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 102,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken op 7 september 2007. (get.) D.J. van der Vos. (get.) W.R. de Vries. JL