Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3288

Datum uitspraak2007-08-31
Datum gepubliceerd2007-09-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4106 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting. Resterende functies niet toereikend om de schatting te kunnen dragen.


Uitspraak

05/4106 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 mei 2005, 04/5230 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 31 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brieven van 31 mei 2007 en 11 juni 2007 heeft het Uwv nadere verzekeringsgenees-kundige en arbeidskundige stukken ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2007. Voor appellant is verschenen mr. Van Es, voornoemd. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.A.C. Rijk. II. OVERWEGINGEN Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als verhuizer. In januari 2000 heeft hij zich vanuit zijn situatie als uitkeringsgerechtigde ingevolge de Werkloosheidswet arbeidsongeschikt gemeld wegens klachten van zijn luchtwegen en pijn op de borst. Ook is er sprake van rugklachten. Per het einde van de wettelijke wachttijd is appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij besluit van 5 februari 2004 heeft het Uwv de uitkering van appellant met ingang van 30 maart 2004 ingetrokken, op de grond dat zijn arbeidsongeschiktheid was afgenomen naar minder dan 15%. Bij besluit van 13 december 2004, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 februari 2004 gegrond verklaard en de mate van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van 30 maart 2004 nader bepaald op 15 tot 25%. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen, die ook informatie hebben ingewonnen bij de behandelende longartsen en de behandelende cardioloog van appellant, voldoende onderzoek hebben ingesteld om tot een afgewogen oordeel te kunnen komen inzake de beperkingen van appellant. De rechtbank heeft voorts geen aanknopingspunten gevonden om ervan uit te gaan dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant niet juist hebben vastgesteld, in welk verband de rechtbank in aanmerking heeft genomen dat van de zijde van appellant geen medische stukken zijn ingebracht die twijfel oproepen aan de juistheid van het oordeel waartoe de beide verzekeringsartsen zijn gekomen met betrekking tot de in dit geding aan de orde zijnde datum 30 maart 2004. Verder heeft de rechtbank als haar oordeel uitgesproken dat de bij de schatting in aanmerking genomen functies passen binnen het opgestelde belastbaarheidspatroon. Ook wat betreft het gevraagde opleidingsniveau heeft de rechtbank de functies als voor appellant haalbaar aangemerkt. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de functie samensteller hydraulische componenten (assembleerder) voldoende actualiteitswaarde heeft om bij de schatting te kunnen worden betrokken. Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat het Uwv van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan. Hij handhaaft zijn opvatting zodanig beperkt te zijn dat hij niet in staat is tot het verrichten van de werkzaamheden die zijn verbonden aan de geduide functies. De van de zijde van het Uwv verstrekte toelichting dat die functies wel passend zijn, acht appellant, mede in het licht van de inmiddels tot stand gekomen rechtspraak van de Raad inzake het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem, onvoldoende. Appellant blijft tevens bij zijn opvatting dat de functie van assembleerder voor hem niet passend is vanwege het daarin vereiste opleidingsniveau (VMBO) en dat van meerdere functies, waaronder evenvermelde functie, gelet op de actualiseringsdatum daarvan, niet vaststaat dat ze ook ten tijde hier van belang op de arbeidsmarkt voorkwamen. De Raad overweegt in de eerste plaats dat hij in navolging van de rechtbank geen aanknopingspunten heeft om mee te kunnen gaan met de eigen opvatting van appellant dat hij meer beperkt is dan waarvan het Uwv bij het nemen van het bestreden besluit is uitgegaan. De Raad sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank in dit verband heeft overwogen en geoordeeld, en voegt daaraan toe dat appellant ook in hoger beroep geen medische gegevens heeft ingebracht die kunnen dienen ter onderbouwing van zijn stellingen op dit punt. De medische grondslag van het bestreden besluit, zoals inmiddels nader neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 30 mei 2007 - waarin de beperking van appellant op het aspect “frequent buigen tijdens het werk”, die in de oorspronkelijke FML nog in de toelichting bij het betreffende belastingsaspect was vermeld, thans als daadwerkelijke beperking is opgenomen maar welke FML voor het overige geen wijziging heeft ondergaan - ontmoet derhalve ook bij de Raad geen bedenkingen. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit stelt de Raad vast dat de bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv, onder meer naar aanleiding van de in vorenomschreven zin gecorrigeerde FML, de oorspronkelijk geselecteerde functies nog eens tegen het licht heeft gehouden en daarbij alsnog twee functies - inpakker, SBC 111190 en bandster, SBC 272043 - als in medisch opzicht niet passend dan wel met te veel twijfel omgeven, heeft laten vallen. Blijkens het rapport van de bezwaararbeids-deskundige van 6 juni 2007 resteren van de oorspronkelijke functies thans als schattingsgrondslag nog de volgende drie: SBC 265110, assembleerder, SBC 272043, stikster, en SBC 111180, productiemedewerker industrie. De mate van arbeidsonge-schiktheid van appellant blijft daarmee in de klasse 15 tot 25%. Naar aanleiding van de in hoger beroep gehandhaafde grieven van appellant met betrekking tot de functie van assembleerder, overweegt de Raad dat hij met de rechtbank en met overneming van de door de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegde overwegingen genoegzaam aangetoond acht dat die functie ook ten tijde hier van belang op de arbeidsmarkt voorkwam en aldus een voldoende actualiteitswaarde niet kan worden ontzegd. Voorts ziet de Raad geen aanleiding om appellant te kunnen volgen in zijn - overigens niet nader onderbouwde - stelling dat hij niet in staat is tot het volgen van een interne opleiding, zoals bij deze functie wordt gevraagd. Ook de verschillende functies, vallend onder de SB-code 111180, moeten als voor appellant passend worden aangemerkt. In verband met de namens appellant ter zake naar voren gebrachte bezwaren, merkt de Raad op dat zulks in het bijzonder ook geldt voor de functie van manual assembly operator. De Raad heeft geen aanknopingspunten om het standpunt van de bezwaararbeidsdeskundige voor onjuist te houden dat appellant, die blijkens de FML ongeveer 10 kilogram mag tillen, ook in staat moet worden geacht om op incidentele basis, zoals in deze functie aan de orde is, tot 15 kilogram te tillen. Ook volgt de Raad het Uwv in de zienswijze dat appellant, die basisonderwijs heeft doorlopen, gelet op zijn arbeidsverleden geacht kan worden te voldoen aan het in deze functie gevraagde VMBO-niveau. Evenwel kan de Raad het Uwv niet volgen in het standpunt dat de in de functie stikster voorkomende belasting op het punt van blootstelling aan stof voor appellant niet op bezwaren stuit. Blijkens de FML mag appellant vanwege zijn longklachten niet worden blootgesteld aan stof, rook, gassen en dampen. In lijn hiermee heeft de bezwaararbeidsdeskundige in het hiervoor genoemde rapport van 6 juni 2007 de tot dezelfde SB-code 272043 behorende functie van bandster als medisch ongeschikt - althans als mogelijkerwijs medisch ongeschikt, daarbij het voordeel van de twijfel aan appellant latend - laten vervallen, juist in verband met de ook in die functie voorkomende blootstelling aan stof. Door de bezwaararbeidsdeskundige is, ter toelichting van zijn opvatting dat de functie van stikster, anders dan die van bandster, wel passend is voor appellant, gewezen op de geringe mate waarin in de functie van stikster sprake is van belasting met stofdeeltjes. De Raad is echter van oordeel dat in het licht van de voor appellant op dit aspect aangenomen beperking - waarbij door de verzekeringsartsen niet is aangegeven dat een geringe belasting met stof voor appellant wel zou zijn toegestaan - de bezwaararbeidsdeskundige niet zonder voorafgaand overleg met de (bezwaar)verzekeringsarts tot dit oordeel had kunnen komen. Op grond van het bovenstaande moet worden vastgesteld dat op grond van de thans voorliggende gegevens de passendheid van de functie van stikster onvoldoende is komen vast te staan, in verband waarmee die functie niet als onderdeel van de schattingsgrondslag kan worden aanvaard. De resterende twee functies zijn in het licht van het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidwetten niet toereikend om de schatting te kunnen dragen. Uit het vorenoverwogene volgt dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden. De aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard, dient te worden vernietigd. De vordering van appellant tot vergoeding van schade op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu op grond van het hiervoor weergegeven oordeel niet kan worden vastgesteld dat en zo ja, in welke omvang, appellant schade heeft geleden als gevolg van het nemen van het bestreden besluit. De Raad acht het in de rede te liggen dat het Uwv in het kader van de hierna te geven opdracht tot het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar van appellant, zich tevens beraadt omtrent het verzoek van appellant tot vergoeding van schade. De Raad acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb. De kosten worden voor verleende rechtsbijstand zowel in beroep als in hoger beroep begroot op € 644, -. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288, -, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 140, - vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2007. (get.) J.W. Schuttel. (get.) M. Gunter. GdJ