Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3290

Datum uitspraak2007-09-04
Datum gepubliceerd2007-09-11
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 07/1933 (voorlopige voorziening) en AWB 07/850 (beroep)
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Onder vrijstelling ex art. 19 lid 1 WRO verleende bouwvergunning. Toepassing art. 1:2 leden 1 en 3 van de Algemene wet bestuursrecht in het licht van de AbRS-uitspraak van 23 augustus 2006 (Gst 7226, nr. 79). De door verzoekster gestelde belangen kunnen worden beschouwd als haar belangen. De bij verzoekster aangesloten leden worden door de bouw van het bouwwerk niet rechtstreeks in hun belangen geschaad. Toepassing zichtcriterium.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht Procedurenummers: AWB 07/1933 en AWB 07/850 uitspraak van 4 september 2007 van de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake het geding tussen [naam vereniging], gevestigd te [vestigingsplaats], verzoekster, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ameland, verweerder, gemachtigde: R. Korvemaker, werkzaam bij verweerders gemeente. Procesverloop Bij brief van 8 maart 2007 heeft verweerder verzoekster mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar waarbij het bezwaarschrift van verzoekster gericht tegen de aan de [vergunninghouder] verleende vrijstelling ex art. 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunning eerste fase voor de bouw van een kennis- en innovatiecentrum aan de Strandweg 38 te Nes ongegrond is verklaard. Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is bekend onder registratienummer 07/850. Tevens heeft verzoekster zich bij brief van 11 augustus 2007 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Awb een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder nummer 07/1933. Het verzoek is ter zitting behandeld op 3 september 2007. Namens verzoekster is verschenen I.A.A.M. Muller, secretaris van de [naam vereniging], vergezeld door de heer Fockema, eigenaar van één van de appartementen van het appartementencomplex. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, bijgestaan door de heren Kievit en Oud, beiden werkzaam bij verweerders gemeente. Namens [vergunninghouder] zijn verschenen haar directeur, J.T. de Jong, haar voorzitter, G. van Langen en bestuurslid J. de Vries. Motivering Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekster te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van art. 8:86 lid 1 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter ziet zich in deze procedure eerst gesteld voor de vraag of verweerder terecht verzoekster in haar bezwaar heeft ontvangen. Ingevolge art. 1.2 lid 1 Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In lid 3 van dit artikel is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen mede als hun belangen worden beschouwd de algemene belangen en collectieve die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Verzoekster stelt dat zij door het bestreden besluit in bijzonder in haar belangen wordt geraakt omdat door de bouw van een kennis-en innovatiecentrum het woongenot van haar leden door verlies van uitzicht zal worden aangetast. Daarnaast heeft verzoekster aangevoerd dat zij vreest dat door de bouw de appartementen van haar leden in waarde zullen dalen en dat de appartementen minder makkelijk kunnen worden verhuurd. Anders dan verweerder meent, ziet de voorzieningenrechter in dit geval geen grond voor het oordeel dat de door verzoekster gestelde belangen niet beschouwd kunnen worden als haar belangen. Op grond van recente jurisprudentie, zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2006, Gst 7226, nr. 79, komt een belangenorganisatie die opkomt voor het belang van haar leden, daarmee tevens op voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt. De enkele omstandigheid dat vanuit (een deel van) de appartementen zicht bestaat op een deel van het bouwwerk, een toren van 30 meter met een diameter van 8 meter, brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het onderhavige geval niet mee dat in redelijkheid geconcludeerd moet worden dat het bouwwerk de directe woon- en leefomgeving van de leden beïnvloed. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de afstand tussen de appartementen en het bouwwerk circa 600 meter bedraagt, zodat slechts beperkt uitzicht bestaat op het bouwwerk. Verder wordt het zicht op de toren voor het grootste deel ontnomen door de tussen de appartementen en het bouwwerk aanwezige duinen met begroeiing en recreatiewoningen. Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat vanuit de appartementen ook uitzicht bestaat op andere gelegen gebouwen, waaronder de in de nabijheid van het te bouwen bouwwerk gelegen toren van een zwembad. Onder al deze omstandigheden zal de bouw van het bouwwerk een dermate geringe invloed hebben op het reeds bestaande uitzicht, dat niet gesteld kan worden dat hierdoor de directe woon- en leefomgeving van de leden van de vereniging door de bouw van het bouwwerk wordt veranderd. Om die reden ziet de voorzieningenrechter ook geen grond voor de door verzoekster gestelde vrees voor waardedaling van de appartementen en/of verlies aan huurinkomsten Ook anderszins is niet gebleken dat de leden door de bouw van het bouwwerk rechtstreeks in hun belangen worden geschaad. Dit betekent dat verzoekster niet aangemerkt kan worden als belanghebbend in de zin van de Awb. Uit het bovenstaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal wegens strijd met art. 1:2 van de Awb worden vernietigd. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van art. 8:72 lid 5 van de Awb zelf in de zaak te voorzien en verklaart het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk. Om die reden acht de voorzieningenrechter geen termen aanwezig tot het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet op het bepaalde in art. 8:74 lid 1 Awb dient de gemeente Ameland het door verzoekster gestorte griffierecht in de hoofdzaak van € 285,= dient te vergoeden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling, nu van daarvoor in aanmerking komende kosten niet is gebleken. Beslissing De voorzieningenrechter: - wijst het verzoek af; - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - verklaart het bezwaarschrift niet-ontvankelijk; - gelast de gemeente Ameland het door verzoekster betaalde griffierecht in de hoofdzaak van € 285,= aan haar te vergoeden. Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2007, in tegenwoordigheid van B.M. van der Doef als griffier. w.g. B.M. van der Doef w.g. C.H. de Groot Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer 07/1933 kan geen rechtsmiddel worden aangewend. Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer 07/850 staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan: de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA Den Haag In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt.