Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3297

Datum uitspraak2007-08-30
Datum gepubliceerd2007-09-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/600533-07 (voor zover betrekking hebbend op feit 1)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling tot 110 dagen gevangenisstraf voor poging tot diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren. Geen sprake van een voltooide diefstal, aangezien verdachte geen feitelijke heerschappij heeft gehad over het geld dat hij uit de kassa heeft gepakt. Nadat verdachte een greep in de kassa had gedaan, is hij vrijwel direct overmeesterd en heeft hij het geld na een korte tijd weer los moeten laten. Daarmee heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank het misdrijf niet kunnen voltooien.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/600533-07 (voor zover betrekking hebbend op feit 1) Datum uitspraak: 30 augustus 2007 Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [Verdachte], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats], thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Utrecht Raadsvrouw: mr. L. Demmer. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 augustus 2007. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de rechtbank reeds op de zitting van 16 augustus 2007 beslist dat de officier van justitie niet ontvankelijk is. Hiervoor zij verwezen naar het vonnis ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit op de dagvaarding met parketnummer 16/600533-07, d.d. 16 augustus 2007. Vrijspraak De rechtbank is van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van een voltooide diefstal, aangezien verdachte geen feitelijke heerschappij heeft gehad over het geld dat hij op 12 mei 2007 uit de kassa van een Albert Heijn heeft gepakt. Nadat verdachte een greep in de kassa had gedaan, is hij vrijwel direct overmeesterd en heeft hij het geld na een korte tijd weer los moeten laten. Daarmee heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank het misdrijf niet kunnen voltooien. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit op de volgende wijze heeft begaan. 1. Subsidiair Hij op 12 mei 2007 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld, toebehorende aan Albert Heijn, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen volgen van bedreiging met geweld tegen [getuige A] en [getuige B] en [getuige C][, te plegen met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, - een greep in de kassa heeft gedaan en (vervolgens) (brief)geld uit die kassa heeft gehaald en - (vervolgens) (bij betrapping) een mes heeft getoond aan voornoemde [getuige A] en [getuige B] en [getuige C] en (daarbij) - die [getuige A] en [getuige B] en [getuige C] de woorden heeft toegevoegd “Ik steek je” en “Ik ga jullie steken” zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid. De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de verklaringen van [getuige D] , [getuige B] , [getuige C] en [getuige A] . Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op. Poging tot diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft geprobeerd geld uit een Albert Heijn weg te nemen en daarbij met een mes naar omstanders gedreigd die deze diefstal wilden voorkomen. Los van de materiele schade van een diefstal is het een feit van algemene bekendheid dat bedreiging met een mes veelal blijvende angst bij mensen kan veroorzaken. Daarnaast was het niet ondenkbaar dat verdachte door het vasthouden van een mes in de worsteling die plaatsvond anderen had kunnen verwonden. Verdachte heeft zich evenwel niet om deze mogelijke gevolgen bekommerd. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 mei 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld; - een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 9 augustus 2007, opgemaakt door mw. A. Akollo, reclasseringswerker; - een omtrent verdachte opgemaakt psychiatrisch rapport d.d. 31 juli 2007 van drs. R.J.H. Winter, inhoudende als conclusie dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit – indien bewezen – sprake was van een gecombineerde problematiek in de zin van een primair psychotisch proces, zeer waarschijnlijk een paranoïde schizofrenie, gecombineerd met vrij uitgesproken persoonlijkheidskenmerken met mogelijk een zich ontwikkelende antisociale persoonlijkheidsstoornis en een sterke neiging tot misbruik van middelen. Geadviseerd wordt betrokkene te beschouwen als in lichte mate verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare. - de mededeling van de raadsvrouwe van verdachte dat op maandag 20 augustus 2007 een zitting van de rechtbank Utrecht zou plaatsvinden met betrekking tot de vordering van de officier van justitie en de verdachte omtrent opname van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis. De raadsvrouwe van verdachte en de officier van justitie hebben ter zitting medegedeeld er geen bezwaar tegen te hebben als de rechtbank zich na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting op de hoogte laat stellen van de uitkomst van de zitting op 20 augustus 2007 omtrent de plaatsing van verdachte in een psychiatrische instelling. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor feit 1 primair wordt vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot – kort gezegd – een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van het voorarrest. De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank overweegt hierbij dat, gezien de ernst van het bewezenverklaarde feit, een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zou zijn geweest. Gezien de persoon van verdachte en gelet op de op 20 augustus 2007 gegeven rechterlijke machtiging voor de opname van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis, acht de rechtbank het passend en geboden de civielrechtelijke opname in een psychiatrisch ziekenhuis niet te laten doorkruisen door de op te leggen gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de termijn waarbinnen de rechterlijke machtiging tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis na de uitspraak daaromtrent geëffectueerd moet zijn, te weten veertien dagen. Dit heeft de rechtbank er toe gebracht een iets kortere gevangenisstraf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 110 (honderdtien) dagen. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf. Dit vonnis is gewezen door mrs. P. Bender, P.K. van Riemsdijk en G. Sluiter, bijgestaan door mr. M.A. Visser als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 augustus 2007. Mr. G. Sluiter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.