Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3298

Datum uitspraak2007-07-18
Datum gepubliceerd2007-09-11
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers141963 en 142089
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nakoming kredietovereenkomst.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht Vonnis in gevoegde zaken van 18 juli 2007 in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 141963 / HA ZA 06-1059 van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IDM FINANCIERINGEN B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres, procureur mr. J.B.R. Daniels, advocaat mr. J.A. Trimbach te Hilversum, tegen [gedaagde], wonende te Nijkerk, gedaagde, procureur mr. K.J. Verrips, advocaat mr. J.G.W. Bors te Nieuwegein, en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 142089 / HA ZA 06-1091 van de naamloze vennootschap FINATA BANK N.V., gevestigd te Utrecht, eiseres, procureur mr. J.B.R. Daniels, advocaat mr. J.A. Trimbach te Hilversum, tegen [gedaagde], wonende te Nijkerk, gedaagde, procureur mr. K.J. Verrips, advocaat mr. J.G.W. Bors te Nieuwegein. Partijen zullen hierna IDM Financieringen, [gedaagde] en Finata Bank genoemd worden. 1. De procedure in de zaak 06-1059 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 15 november 2006 - de akte wijziging/aanvulling van eis van IDM Financieringen - het proces-verbaal van comparitie van 4 juli 2007. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De procedure in de zaak 06-1091 2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 15 november 2006 - de akte wijziging/aanvulling van eis van Finata Bank - het proces-verbaal van comparitie van 4 juli 2007. 2.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 3. De procedures in de (onder)vrijwaringszaken 3.1. De procedures in - de vrijwaringszaak 147400 HA ZA/06-1910 ([gedaagde]/Afab Geldservice B.V.), - de ondervrijwaringszaak 153395 HA ZA/07- 477 (Afab Geldservice B.V./IDM Financieringen), - de vrijwaringszaak 147522 HA ZA/06-1934 ([gedaagde]/Afab Geldservice B.V.) en - de ondervrijwaringszaak 153417 HA ZA/07- 483 (Afab Geldservice B.V./Finata Bank) zijn ter comparitie van 4 juli 2007 behandeld. Daar zijn in deze zaken vaststellingsovereenkomsten gesloten en zijn de procedures doorgehaald. 4. De feiten 4.1. Tussen IDM Financieringen en [gedaagde] is op 6 maart 2001 een overeenkomst gesloten waarbij IDM Financieringen [gedaagde] een ‘doorlopend krediet’ verschafte. 4.2. Het krediet is opeisbaar geworden doordat [gedaagde] met de betaling van een termijn gedurende meer dan twee maanden in gebreke is gebleven. Per 30 mei 2006 is de dientengevolge door [gedaagde] aan IDM Financieringen te betalen hoofdsom door IDM Financieringen berekend op € 16.670,00. 4.3. Tussen Finata Bank en [gedaagde] is op 6 maart 2001 een overeenkomst gesloten waarbij Finata Bank [gedaagde] een ‘continu krediet’ verschafte. 4.4. Ook dit krediet is opeisbaar geworden doordat [gedaagde] met de betaling van een termijn gedurende meer dan twee maanden in gebreke is gebleven. Per 30 mei 2006 is de dientengevolge door [gedaagde] aan Finata Bank te betalen hoofdsom door Finata Bank berekend op € 22.223,78. 4.5. De onder 4.1 en 4.3 bedoelde overeenkomsten werden grotendeels gesloten ter aflossing van reeds lopende kredieten van [gedaagde] bij (onder meer) Finata Bank, IDM Financieringen en TLC B.V. Hem is na aflossing van de eerdere leningen nog f. 1.697,00 uitbetaald. 4.6. Tussen IDM Financieringen en Afab Geldservice B.V. (hierna Afab) is op 4 juli 1997 een overeenkomst gesloten op grond waarvan intermediair Afab als onafhankelijk tussenpersoon optrad bij het tot stand komen van krediettransacties tussen IDM en derden, kredietnemers. Tussen Afab en Finata Bank is rond hetzelfde jaar een zelfde overeenkomst tot stand gekomen. Afab heeft als tussenpersoon bemiddeld bij de totstandkoming van beide hiervoor genoemde kredietovereenkomsten. 4.7. [gedaagde] heeft op 28 maart 2001 een aandelenleaseovereenkomst (Capital Effect) met Bank Labouchère gesloten met gebruikmaking van de twee onder 4.1 en 4.3 bedoelde kredieten. Hierbij trad Afab, destijds cliëntenremisier van Bank Labouchère, op als tussenpersoon. 5. Het geschil in de zaak 06-1059 5.1. IDM Financieringen vordert – samengevat – primair veroordeling van [gedaagde] tot betaling van het onder 4.2 bedoelde bedrag van € 16.670,00, vermeerderd met rente vanaf 31 mei 2006 over € 16.022,79 en kosten, subsidiair veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 14.619,44, vermeerderd met rente vanaf 28 maart 2001 tot aan de dagen van aflossingen door [gedaagde] en verminderd met het bedrag van die aflossingen en kosten. Zij stelt primair dat [gedaagde] toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van de onder 4.1 bedoelde kredietovereenkomst, subsidiair dat zij hem als die overeenkomst (ver)nietig(baar) is, onverschuldigd heeft betaald voor zover de kredietovereenkomst niet voortbouwde op eerdere leningen en dat [gedaagde] ongerechtvaardigd verrijkt is voor zover zij dat wel deed. 5.2. [gedaagde] voert verweer. Op zijn stellingen wordt hierna nader ingegaan. in de zaak 06-1091 5.3. Finata Bank vordert – samengevat – primair veroordeling van [gedaagde] tot betaling van het onder 4.4 genoemde bedrag van € 22.223,78, vermeerderd met rente over € 19.652,26 vanaf 31 mei 2006 en kosten en subsidiair veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 22.223,78, vermeerderd met rente vanaf 28 maart 2001 steeds tot aan de dag van afzonderlijke aflossingen en verminderd met de bedragen van die aflossingen en vermeerderd met de kosten. Zij stelt primair dat [gedaagde] toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van de onder 4.3 bedoelde kredietovereenkomst, subsidiair dat zij hem als die overeenkomst (ver)nietig(baar) is, onverschuldigd heeft betaald voor zover de kredietovereenkomst niet voortbouwde op eerdere leningen en dat [gedaagde] ongerechtvaardigd verrijkt is voor zover zij dat wel deed. . 5.4. [gedaagde] voert verweer. Op zijn stellingen wordt hierna nader ingegaan. 6. De beoordeling in beide zaken 6.1. Het eerste verweer van [gedaagde] is gebaseerd op art. 28 Wet op het Consumentenkrediet (Wck) zoals dat in 2001 gold. Dit wetsartikel luidde als volgt. 1. De kredietgever neemt niet deel aan een krediettransactie waarvan de kredietsom meer dan € 1 000 bedraagt, zonder te beschikken over genoegzame, andere dan mondelinge, inlichtingen aangaande de kredietwaardigheid van degene, voor wie het krediet wordt aangevraagd. De kredietgever houdt van de inlichtingen aantekening in zijn administratie. 2. Indien de kredietgever ingevolge het voorschrift, bedoeld in artikel 14, tweede lid, deelneemt aan een stelsel van kredietregistratie is hij verplicht, alvorens een krediet te verlenen waarvan de kredietsom € 1 000 of meer bedraagt, de in dat kader geregistreerde gegevens over reeds aan degene, voor wie het krediet wordt aangevraagd, verleende kredieten op te vragen, voor zover hij bevoegd is deze te verkrijgen. De kredietgever is verplicht van de verkregen gegevens aantekening te houden in zijn administratie. 3. Het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag kan, in verband met geldontwaarding, bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd. Een aldus bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld bedrag treedt in de plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag. 6.2. [gedaagde] stelt dat IDM Financieringen en Finata Bank in strijd met de bepaling van lid 1 van dit artikel hebben gehandeld en dat dientengevolge de onder 4.1 en 4.3 bedoelde overeenkomsten nietig, dan wel vernietigbaar zijn. Deze conclusie verwerpt de rechtbank. Zij doet dit op grond van het systeem van de wet. De artikelen 27 en 29 Wck, die zich tot kredietgevers en -bemiddelaars richtten, hielden eveneens verboden in. De consequentie van schending daarvan was opgenomen in art. 27 lid 3 Wck Nietig is een overeenkomst, voor zover daarbij van het eerste lid of van de regels, bedoeld in het tweede lid, wordt afgeweken en art. 29 lid 3 Wck Nietig is een overeenkomst, voor zover daarbij van het tweede lid wordt afgeweken. 6.3. Uit het ontbreken van een dergelijke regel in art. 28 Wck concludeert de rechtbank dat de wetgever de sanctie van nietigheid of vernietigbaarheid niet aan overtreding van art. 28 Wck heeft willen verbinden. Zou hij dit wel hebben gewild, dan is immers niet verklaarbaar waarom dit artikel de sanctie, anders dan beide andere artikelen, niet noemt. Weliswaar zou gesteld kunnen worden dat dan de algemene regel van art. 3:40 Burgerlijk Wetboek (BW) geldt, maar art. 28 Wck verbiedt niet de overeenkomst zelf. Bovendien zou hiermee nog niet verklaard zijn waarom de wetgever de beide andere verboden dan niet eveneens aan de regeling van het BW overlaat en ten aanzien van art. 28 Wck bovendien de vraag laat ontstaan of de overeenkomst nietig of vernietigbaar is (art. 3:40 lid 1 en 2 BW), welke vraag in de art. 27 en 29 Wck beantwoord wordt door de wetgever. 6.4. Het voorgaande laat onverlet dat IDM Financieringen en Finata Bank bij het sluiten van de overeenkomsten in de nakoming van hun zorgplicht tegenover [gedaagde] tekortgeschoten kunnen zijn. 6.5. [gedaagde] stelt dat IDM Financieringen en Finata Bank hebben nagelaten behoorlijk te onderzoeken of hij kredietwaardig was. 6.6. Afab trad te dezen op als tussenpersoon bij de totstandkoming van de kredieten. Ter comparitie is door de heer [directeur van afab] – wat de onderhavige zaken betreft als informant – aangevoerd dat Afab voorafgaand aan de offerte van 6 maart 2001 [gedaagde]s BKR-gegevens heeft opgevraagd en is nagegaan wat zijn inkomen en zijn lopende verplichtingen waren en wat zijn doelstelling was. Deze was onder meer het verlagen van de onder de oude leningen (4.5) heel hoge maandlasten. Dit laatste heeft [gedaagde] ter zitting bevestigd: door de nieuwe leningen in combinatie met de overeenkomst met Bank Labouchère, gingen zijn maandlasten ‘gigantisch omlaag.’ 6.7. Gelet op het onder 6.6 overwogene is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat IDM Financieringen en Finata Bank via Afab in ieder geval de noodzakelijke en wezenlijke inlichtingen over [gedaagde] hadden ingewonnen alvorens over te gaan tot de kredietverlening. Gevoegd bij het gegeven dat [gedaagde] al schulden had tot vrijwel dezelfde hoogte als de nieuwe kredieten en hij in de door hem gekozen opzet wat de kredieten betreft – en daargelaten zijn relatie met Bank Labouchère, waar IDM Financieringen en Finata Bank buiten staan – in een gunstiger situatie kwam te verkeren, kan niet zonder meer worden gesteld dat IDM Financieringen en Finata Bank méér inlichtingen hadden moeten inwinnen. In zoverre wordt [gedaagde]s betoog in zijn algemeenheid verworpen. 6.8. In het bijzonder voert [gedaagde] aan dat de informatievergaring onder de maat was omdat hij destijds bij zijn ouders inwoonde en rekening gehouden had moeten worden met het gegeven dat die situatie eindig moest zijn. Dit betoog verwerpt de rechtbank. Als [gedaagde] zelf de informatie verschaft dat hij bij zijn ouders woont en daar niet aan toevoegt dat deze situatie op afzienbare termijn zal veranderen, is het niet aan de kredietgever om te informeren of de cliënt van plan is lang bij zijn ouders te blijven wonen. Feit van algemene bekendheid is immers dat de één zo snel mogelijk het ouderlijk huis verlaat, terwijl anderen daar lang, soms zeer lang blijven wonen. Zonder dat bijzondere omstandigheden die vraag oproepen, behoeft een kredietgever niet te informeren welke situatie zich zal gaan voordoen. 6.9. De slotsom is dat onvoldoende feiten gesteld zijn die, indien zij bewezen zijn, tot de conclusie leiden dat Finata Bank en/of IDM Financieringen tekortgeschoten is/zijn in de tegenover [gedaagde] bij het aangaan van de twee kredietovereenkomsten te betrachten zorg. 6.10. [gedaagde] stelt vervolgens dat de kredietlimieten tussen hem en IDM Financieringen en Finata Bank respectievelijk f. 32.217,00 en f. 40.000,00 waren en dat de verschuldigde hoofdsommen daarom niet de gevorderde bedragen van € 16.670,00 en € 22.223,78 kunnen zijn. Hij ontkent daarom bij gebrek aan wetenschap dat de berekeningen van IDM Financieringen en Finata Bank juist zijn. Nu hij ter comparitie de ter gelegenheid daarvan overgelegde saldospecificaties niet betwist, gaat de rechtbank ervan uit dat [gedaagde] dit verweer niet heeft gehandhaafd. 6.11. [gedaagde] ontkent meerdere malen gemaand te zijn door IDM Financieringen en Finata Bank. Nu hij ter comparitie de ter gelegenheid daarvan overgelegde ingebrekestellingen niet betwist en voorts niet de stelling bestrijdt dat hij wetend van zijn betalingsachterstanden en de mogelijke gevolgen daarvan – opzegging van de overeenkomsten en opeisen van het saldo door IDM Financieringen en Finata Bank – zijn betalingen niet hervat heeft, passeert de rechtbank dit verweer. 6.12. De rechtbank passeert het niet onderbouwde verweer van [gedaagde] dat IDM Financieringen en Finata Bank geen ondernemers zijn in de zin van art. 7 Wet op de Omzetbelasting 1968. 6.13. De verwerping van alle weren leidt tot toewijzing van de vorderingen in beide zaken. 6.14. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in zaak HA ZA 06-1059 worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van IDM Financieringen worden begroot op: - dagvaarding € 84,87 - vast recht 430,00 - salaris procureur 1.356,00 (3,0 punten × tarief EUR 452,00) Totaal € 1.870,87 6.15. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in zaak HA ZA 06-1091 worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Finata Bank worden begroot op: - dagvaarding € 87,85 - vast recht 535,00 - salaris procureur 1.737,00 (3,0 punten × tarief EUR 579,00) Totaal € 2.359,85 7. De beslissing De rechtbank in de zaak 06-1059 7.1. veroordeelt [gedaagde] om aan IDM Financieringen te betalen een bedrag van € 16.670,00 (zestienduizendzeshonderdzeventig euro), vermeerderd met de contractuele rente van 10,6% per jaar over het nog niet betaalde deel van het bedrag van € 16.022,79 vanaf 31 mei 2006 tot de dag van volledige betaling en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet op het consumentenkrediet, 7.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van IDM Financieringen tot op heden begroot op € 1.870,87, 7.3. verklaart dit vonnis in deze zaak uitvoerbaar bij voorraad, in de zaak 06-1091 7.4. veroordeelt [gedaagde] om aan Finata Bank te betalen een bedrag van € 22.223,78 (tweeëntwintig duizendtweehonderddrieëntwintig euro en achtenzeventig eurocent), vermeerderd met de contractuele rente van 11,7% per jaar over het nog niet betaalde deel van het bedrag van € 16.022,79 vanaf 31 mei 2006 tot de dag van volledige betaling en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet op het consumentenkrediet, 7.5. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Finata Bank tot op heden begroot op € 2.359,85, 7.6. verklaart dit vonnis in deze zaak uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2007.