Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3305

Datum uitspraak2007-06-08
Datum gepubliceerd2007-09-13
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/44744, 06/44745, 06/44746
Statusgepubliceerd


Indicatie

Mvv-vereiste / medische noodsituatie / BMA-advies onvoldoende gemotiveerd
Eiseres, van Iraanse nationaliteit, lijdt onder andere aan nierinsufficiëntie. Zij dient hiervoor vijf keer per week gedurende enkele uren gedialyseerd te worden. In het BMA-advies van 8 juni 2006 wordt aangegeven dat eiseres in staat wordt geacht te reizen, mits zij kort voor de reis gedialyseerd wordt. Er dient tevens zorg voor te worden gedragen dat eiseres zich binnen 24 uur na de reis kan dialyseren. Blijkens het BMA-advies zal het uitblijven van behandeling van de nierinsufficiëntie door middel van nierdialyse leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. De rechtbank constateert dat in het BMA-advies niet is aangegeven hoeveel tijd tussen de verschillende dialyses maximaal mag verstrijken voordat bedoelde medische noodsituatie zal ontstaan. Evenmin wordt aangegeven welke reisduur maximaal toelaatbaar kan worden geacht. In het BMA-advies is voorts niet vermeld hoe eiseres daadwerkelijk in staat kan worden geacht zich per auto dan wel boot naar Iran te begeven. Voor zover verweerder ervan uitgaat dat vervoer per vliegtuig passend kan worden geacht, overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat een vliegreis naar Iran meer dan enkele uren duurt. Bovendien dient men geruime tijd voor de betreffende vlucht op het vliegveld aanwezig te zijn en is men niet onmiddellijk na de landing van het vliegtuig op de plaats van bestemming. Daarnaast is het van algemene bekendheid dat bij vliegverkeer vertragingen en omleidingen door diverse omstandigheden ontstaan. Deze omstandigheden zijn niet kenbaar meegewogen in het BMA-advies. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het BMA-advies onvoldoende gemotiveerd is voorzover het de conclusie betreft dat eiseres naar het land van herkomst kan reizen. Gezien de duur van de reis naar Iran en de frequentie van de door eiseres benodigde dialyses, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden uitgesloten dat een acute medische noodsituatie tijdens de reis zal optreden. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG Zittinghoudende te Utrecht Sector bestuursrecht zaaknummers: AWB 06/44744 BEPTDN (beroepszaak) AWB 06/44745 BEPTDN (voorlopige voorziening) AWB 06/44746 BEPTDN (voorlopige voorziening) uitspraak van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter d.d. 8 juni 2007 inzake [Eiseres], geboren op [geboortedatum] 1944, van Iraanse nationaliteit, eiseres/verzoekster, gemachtigde: mr. B.A. Palm, advocaat te Utrecht, tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder. gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag. Inleiding 1.1 Bij beslissing van 31 augustus 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiseres/verzoekster (hierna te noemen: eiseres) tegen zijn besluit van 11 februari 2005 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres van 23 juni 2004 om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen. Eiseres heeft tegen deze beslissing van 31 augustus 2006 beroep bij deze rechtbank ingesteld (AWB 06/44744). 1.2 Eiseres heeft de rechtbank tevens verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege dient te blijven, totdat op het beroep is beslist en tevens te bepalen dat verweerder haar hangende deze procedure behandelt als ware artikel 64 Vw reeds op haar van toepassing verklaard (AWB 06/44745). 1.3 Bij beslissing van 31 augustus 2006 heeft verweerder voorts de aanvraag van eiseres van 1 maart 2005 om haar een verblijfsvergunning te verlenen, afgewezen. Tegen dit besluit is op 9 oktober 2006 een bezwaarschrift ingediend. 1.4 Eiseres heeft de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege dient te blijven, totdat op het bezwaar van 9 oktober 2006 is beslist (AWB 06/44746). 1.5 De gedingen zijn behandeld ter zitting van 19 april 2007, waar eiseres niet is verschenen. Eiseres en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht. Overwegingen 2.1 In geschil is of eiseres in aanmerking komt voor toepassing van artikel 64 Vw. 2.2 Voorts is in geschil of aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende de behandeling van het bezwaarschrift van 9 oktober 2006 tegen de beschikking van 31 augustus 2006 strekkende tot afwijzing van de aanvraag van eiseres van 1 maart 2005 om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel “medische behandeling”. 2.3 Eiseres legt aan het verzoek van 23 juni 2004 ten grondslag dat zij in aanmerking komt voor toepassing van artikel 64 Vw. Eiseres legt aan de aanvraag van 1 maart 2005 ten grondslag dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning met als doel: "medische behandeling". 2.4 Verweerder heeft de bestreden beslissingen, voor zover hier van belang en samengevat, doen steunen op de volgende overwegingen. Er bestaan geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de informatie die verschaft wordt door de nota van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 8 juni 2006. Derhalve gaat verweerder bij de besluitvorming uit van de juistheid van het advies. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat terugkeer van eiseres naar het land van herkomst niet zal leiden tot schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Met betrekking tot de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier heeft verweerder aangevoerd dat eiseres niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning wordt aangevraagd. Gelet op de nota van het BMA wordt eiseres in staat geacht te reizen. Om die reden komt eiseres volgens verweerder niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, onder c, Vw. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat aan het door eiseres overgelegde rapport van de Iraanse internist, dr. Seyed Hassan, niet de door eiseres gewenste waarde kan worden gehecht. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat het enkele feit dat de kwaliteit van de gezondheidszorg hier te lande gunstig afsteekt bij die van het land waarnaar eiseres kan uitreizen, dan wel de behandelmogelijkheden aldaar door financiële omstandigheden beïnvloed worden, onvoldoende grond vormt om in dit verband artikel 64 Vw toe te passen of eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste. Verweerder heeft verder gesteld dat er geen grond is om aan te nemen dat toepassing van artikel 3.71, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De asielgerelateerde aspecten, zoals die door eiseres naar voren zijn gebracht, kunnen gelet op het beleid als verwoord in B1/2.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) geen rol spelen bij de vraag of toepassing dient te worden gegeven aan de hardheidsclausule. Ten slotte heeft verweerder gesteld dat de weigering om eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste geen schending van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM betekent. 2.5 Eiseres bestrijdt deze besluiten en heeft daartegen aangevoerd dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van het BMA-advies. Eiseres heeft een verklaring overgelegd van een specialist uit Iran, waaruit blijkt dat behandeling in Iran niet tot de mogelijkheden behoort. Voorts heeft zij aangevoerd dat het argument van verweerder dat aan de verklaring van deze arts geen waarde kan worden gehecht omdat deze arts eiseres niet persoonlijk heeft gezien niet opgaat, nu hij zich heeft gebaseerd op de benodigde, door eiseres toegezonden, medische informatie en eiseres evenmin is gezien door de BMA arts. Eiseres heeft tevens aangevoerd dat verweerder voorbij gaat aan de stelling van de Iraanse arts dat de voor eiseres van levensbelang zijnde medische hulp niet alleen duur en moeilijk toegankelijk is, maar dat ook de kwaliteit van deze zorg niet hoog is. Verweerder gaat voorts voorbij aan de conclusie van het BMA dat er bij uitblijven van de behandeling een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan en dat eiseres tijdens de reis begeleid zal dienen te worden door een verpleegkundige. Eiseres heeft tevens gesteld dat het, gezien haar gezondheidstoestand, niet verantwoord is om te reizen. Verweerder had volgens eiseres dan ook gebruik dienen te maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 17, eerste lid, onder c, Vw, subsidiair zijn bevoegdheid op grond van artikel 3.71, vierde lid, Vb. Ten slotte heeft eiseres gesteld dat inbreuk zal worden gemaakt op artikel 3 EVRM wanneer verweerder onverkort vasthoudt aan de in zijn beschikking ingenomen standpunten. 2.6 Ingevolge artikel 13 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd, indien –voor zover hier van belang– internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen. 2.7 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 16, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van gronden, bedoeld in het eerste lid. 2.8 In artikel 17, eerste lid, Vw is een aantal categorieën vreemdelingen genoemd waarvan de aanvraag niet wordt afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv. 2.9 Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, wordt een aanvraag niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv indien het een vreemdeling betreft voor wie het, gelet op diens gezondheidstoestand, niet verantwoord is om te reizen. In artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, Vw wordt de mogelijkheid geopend bij algemene maatregel van bestuur categorieën vreemdelingen aan te wijzen die van het vereiste van het bezit van een mvv zijn vrijgesteld. 2.10 Ingevolge artikel 64 Vw blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. 2.11 Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, Vb wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vb kan de Minister het eerste lid buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel kan leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule). 2.12 In paragraaf B1/4.1.1 Vc, wordt een uitwerking gegeven van de hiervoor genoemde vrijstellingsgrond neergelegd in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw. Ingevolge deze paragraaf dient beoordeeld te worden of de vreemdeling in staat is om te reizen naar zijn of haar land van herkomst én in staat kan worden geacht om aldaar de behandeling af te wachten van een door hem of haar ingediende mvv-aanvraag. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid in het land van herkomst worden niet betrokken bij de beoordeling. 2.13 In paragraaf B8/3.2 is aangegeven dat ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vb vrijstelling kan worden verleend van het mvv-vereiste indien de terugkeer van de vreemdeling in verband met de medische noodsituatie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. 2.14 In paragraaf B8/3.1 Vc wordt het begrip ‘medische noodsituatie’ op de volgende wijze gedefinieerd: ‘die situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medische wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn (drie maanden) zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.’ De rechtbank overweegt als volgt. 2.15 Het bestreden besluit op bezwaar van 31 augustus 2006 (dat betrekking had op het verzoek om toepassing van artikel 64 Vw) en het in geding zijnde primaire besluit van 31 augustus 2006 zijn onder meer gebaseerd op de nota van het Bureau Medische Advisering (BMA) d.d. 8 juni 2006. 2.16 In de nota van het BMA van 8 juni 2006 wordt vermeld dat eiseres onder andere lijdt aan suikerziekte, angina pectoris, een hoge bloeddruk, een oogaandoening en nierinsufficiëntie. Voorts wordt in dit advies gesteld dat eiseres vijf maal per week gedurende twee uur hemodialyse ontvangt. Tevens staat zij onder controle van een internist-nefroloog en een oogarts en staat zij op de wachtlijst voor een niertransplantatie. Eiseres gebruikt voor haar klachten verscheidene medicijnen. In het BMA-advies wordt aangegeven dat op grond van brondocumenten wordt geconcludeerd dat er voor eiseres voldoende adequate behandelmogelijkheden zijn in Iran. Voorts wordt geconcludeerd dat uitblijven van behandeling van de suikerziekte door middel van medicatietoediening en van de nierinsufficiëntie door middel van dialyse zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Ten slotte wordt in het BMA-advies aangegeven dat eiseres in staat wordt geacht te reizen, mits eiseres kort voor de reis gedialyseerd wordt. Er dient tevens zorg voor te worden gedragen dat eiseres zich binnen 24 uur na de reis kan dialyseren. Eiseres dient te beschikken over een uitreksel van haar medisch dossier opdat een adequate vervolgbehandeling in het land van herkomst kan plaatsvinden. Gedurende de reis dient eiseres te worden begeleid door een verpleegkundige en zij dient gedurende de reis de beschikking te hebben over de voor haar voorgeschreven medicatie. 2.17 De rechtbank overweegt dat verweerder aan zijn besluitvorming het hierboven aangehaalde BMA-advies ten grondslag heeft gelegd. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) zijn BMA-adviezen deskundigenadviezen waarvan, indien zij op inzichtelijke, onpartijdige en objectieve wijze zijn opgesteld, verweerder bij de besluitvorming op de aanvraag om toelating in beginsel mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. 2.18 De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiseres, met een in de loop der jaren kennelijk toenemende frequentie, thans vijf keer per week gedurende enkele uren gedialyseerd wordt. Blijkens het BMA advies van 8 juni 2006 zal het uitblijven van behandeling van de nierinsufficiëntie door middel van nierdialyse leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn De rechtbank constateert vervolgens dat in het hiervoor aangehaalde advies niet is aangegeven hoeveel tijd tussen de verschillende dialyses maximaal mag verstrijken voordat bedoelde medische noodsituatie zal ontstaan. Ook wordt in het advies weliswaar gesteld dat eiseres mag reizen, maar daarbij wordt niet aangegeven welke reisduur maximaal toelaatbaar kan worden geacht. Bekendheid met dit gegeven is echter wel noodzakelijk om in het licht van de noodzakelijke voortgang van behandelingen te kunnen beoordelen/motiveren of al dan niet sprake zal kunnen zijn van een ontoelaatbaar lange tijdsduur tussen de behandelingen. De rechtbank merkt in aansluiting op het vorenstaande op dat in het advies is vermeld dat eiseres –onder bepaalde voorwaarden- in staat is te reizen met alle gangbare vervoermiddelen, waarbij als mogelijkheid boot en auto worden genoemd. Daarin is evenwel niet aangegeven hoe, gelet op de hierboven aangegeven kennelijk noodzakelijk te achten frequentie van de dialyses, eiseres daadwerkelijk in staat kan worden geacht zich per auto dan wel boot naar Iran te begeven. Voorzover verweerder in het bestreden besluit ervan uitgaat dat vervoer per vliegtuig passend kan worden geacht –zoals ter zitting aangegeven- overweegt de rechtbank het volgende. Van algemene bekendheid is dat een vliegreis naar Iran meer dan enkele uren duurt. Bovendien dient men geruime tijd voor de betreffende vlucht op het vliegveld aanwezig te zijn en is men niet onmiddellijk na de landing van het vliegtuig op de plaats van bestemming. Daarnaast is het van algemene bekendheid dat bij vliegverkeer vertragingen en omleidingen door diverse omstandigheden ontstaan. Deze omstandigheden zijn niet kenbaar meegewogen in het BMA advies. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het BMA advies onvoldoende gemotiveerd is voor zover dit de conclusie betreft dat eiseres naar het land van herkomst kan reizen. Verweerder heeft in dit opzicht de bestreden beschikkingen dan ook niet in redelijkheid op voornoemd advies kunnen baseren. Gezien de duur van de reis naar Iran en de frequentie van de door eiseres benodigde dialyses, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden uitgesloten dat een acute medische noodsituatie tijdens de reis zal optreden. Ten aanzien van het beroep (AWB 06/44744): 2.19 Reeds gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank komt daarom niet toe aan een bespreking van de overige grieven. De bestreden beschikking kan niet in stand blijven en zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Ten aanzien van de voorlopige voorziening (AWB 06/44746) 2.20 Ingevolge artikel 8:81 Awb kan -onder meer- indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.21 Bij deze beoordeling acht de voorzieningenrechter met name van belang of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter geeft hierbij geen definitief, maar slechts een voorlopig oordeel. 2.22 Reeds gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot het beroep inzake het verzoek om toepassing van artikel 64 Vw is overwogen, kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aan het bezwaar een redelijke kans van slagen niet worden ontzegd. Het verzoek komt dan ook voor toewijzing in aanmerking. Ten aanzien van de voorlopige voorziening (AWB 06/44745): 2.23 Gegeven de beslissing in zaak AWB 06/ 44746 is er geen grond meer voor het treffen van de voorlopige voorziening als waarom verzocht, zodat het verzoek zal worden afgewezen. Ten aanzien van het beroep en de voorlopige voorzieningen 2.24 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde over samenhangende zaken in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1288,- (1 punt voor het beroepschrift, 2 x 1 punt voor de verzoekschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-). 2.25 De rechtbank acht termen aanwezig te bepalen dat verweerder het betaalde griffierecht, te weten € 141,- voor het beroep en twee keer € 141,- voor de voorlopige voorzieningen, dient te vergoeden. Beslissing De rechtbank: Ten aanzien van de hoofdzaak: verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De voorzieningenrechter: Ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening (06/44745): wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening (AWB 06/44746) wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe; verbiedt verweerder verzoekster uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist. De rechtbank: Ten aanzien van de hoofdzaak en de voorlopige voorzieningen: veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1288,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet voldoen; wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 423,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.D. Aardema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, tevens voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2007, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Veldhoen als griffier. de griffier de rechter afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten. Tegen deze uitspraak staat, voorzover die betreft het verzoek om een voorlopige voorziening, ingevolge artikel 37, tweede lid, aanhef en onder d, Wet op de Raad van State geen hoger beroep open.