Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3307

Datum uitspraak2007-07-18
Datum gepubliceerd2007-09-11
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers156478
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Opheffing executoriaal beslag.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 156478 / KG ZA 07-319 Vonnis in kort geding van 18 juli 2007 in de zaak van [eiser], wonende te Zoelen, eiser bij dagvaarding van 18 juni 2007, procureur mr. J.M. Bosnak, advocaat mr. M.C. Brans te Arnhem, tegen [gedaagde], wonende te Tiel, gedaagde, advocaat mr. J. Velthoven te Tiel. Partijen zullen hier[eiser]] en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de mondelinge behandeling - de pleitnota v[eiser]] - de pleitnota van [gedaagde]. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.[eiser]] is eigenaar van het perc[straatnaam]s] te Zoelen, kadastraal bekend gemeente Zoelen, sectie F, nummer 1243 (hierna: het perceel). Het perceel ligt op de hoek van de [straatnaam] en de [straatnaam] en bestaat uit (ongeveer) 12 ha water en 4 ha grond. Op het perceel staan (onder andere) de woning van [eiser] (hierna: de woning) en een schuur (hierna: het clubgebouw). 2.2. Ten behoeve van zijn eenmanszaak “Duikcentrum Manatee” (hierna: het duikcentrum) heeft [gedaagde] m[eiser]] een overeenkomst gesloten, gedateerd 23 april 2005, over het gebruik van de grond, het water en het clubgebouw op het perceel. De overeenkomst bestaat uit getypte tekst waar met de hand tekst is bijgeschreven. 2.3. Het perceel had ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van 23 april 2005 twee toegangen, te weten een inrit aan de [straatnaam] die naar de woning leidt en vervolgens doorloopt naar het clubgebouw (hierna: toegang 1) en een inrit aan de [straatnaam] die eigenlijk niet wordt gebruikt. Na het sluiten van de overeenkomst van 23 april 2005 heeft [gedaagde] aan de [straatnaam] een extra inrit gemaakt (hierna: toegang 2). Die inrit ligt het dichtst bij het clubhuis. [gedaagde] heeft toegang 2 voorzien van een afsluitbaar hek. 2.4. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 18 april 2006 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem [eiser]] veroordeeld tot nakoming van zijn verplichtingen, voortvloeiende uit het getypte gedeelte van de tussen partijen gesloten overeenkomst van 23 april 2005, zulks binnen twee dagen na betekening van dat vonnis en [eiser]] tevens veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis zijn verplichtingen na te komen die voor hem voortvloeien uit het handgeschreven gedeelte van de tussen partijen gesloten overeenkomst van 23 april 2005, doch enkel voor zover partijen daarbij zijn overeenkomen dat het clubgebouw wordt gehuurd op de woensdagavond/- vrijdagavond en dat de basis voor het lidmaatschap een jaarprijs zal zijn van € 45,00 all-in. De voorzieningenrechter heeft de veroordelingen versterkt met een dwangsom van € 500,00 per dag d[eiser]] geen uitvoering geeft aan de veroordelingen, zulks met een maximum van € 25.000,00. 2.5. Het vonnis van 18 april 2006 is op 3 mei 2006 betekend a[eiser]]. Op dat moment hing er een hangslot om het afsluitbare hek voor toegang 2. Dat hangslot was daar aangebracht do[eiser]] en verhinderde het gebruik van toegang 2. Op 17 mei 2006 is het hangslot weggehaald door de zoon v[eiser]]. Nadien heeft er nog een hangslot om het hek gehangen. 2.6. In een procedure voor de rechtbank Arnhem, Sector kanton, Locatie Tiel, hebben partijen ter terechtzitting op 20 september 2006 een minnelijke schikking getroffen, inhoudende ontruiming van het perceel door [gedaagde] uiterlijk op 1 november 2006 en onmiddellijke staking van de duikactiviteiten op het perceel. In oktober 2006 heeft [gedaagde] het perceel ontruimd. Het duikcentrum is inmiddels opgeheven. 2.7. [gedaagde] heeft uit kracht van de grosse van het vonnis van 18 april 2006 ter inning van een dwangsom van € 25.000,00 ten laste v[eiser]] executoriaal beslag gelegd op het perceel – waaronder de woning –, onder de Rabobank Tiel Culemborg en onder de Sociale Verzekeringsbank District Nijmegen. De Sociale verzekeringsbank heeft ter uitvoering van het door [gedaagde] gelegde beslag ten laste v[eiser]] een bedrag van € 688,32 ingehouden op de AOW-uitkering v[eiser]]. Dat bedrag is gestort op een bankrekening van de door [gedaagde] ingeschakelde deurwaarder. 3. Het geschil 3.[eiser]] vordert dat bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, waarbij [gedaagde] in de proceskosten wordt veroordeeld, primair 1. [gedaagde] wordt bevolen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de ten laste v[eiser]] gelegde beslagen op het perceel, de Rabobank Tiel Culemborg en onder de Sociale Verzekeringsbank District Nijmegen op te heffen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,00 per dag, met een maximum van € 50.000,00 als [gedaagde] deze verplichting niet nakomt, 2. [gedaagde] wordt verboden om op basis van dezelfde grondslag opnieuw beslag te doen leggen ten laste v[eiser]], 3. [gedaagde] wordt bevolen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis a[eiser]] te betalen het door de Sociale verzekeringsbank District Nijmegen ten behoeve van [gedaagde] ingehouden en aan hem betaalde bedrag, welk bedrag aan [gedaagde] toekomt, subsidiair 4. de ten laste v[eiser]] gelegde beslagen op het perceel en onder de Sociale Verzekeringsbank District Nijmegen en de Rabobank Tiel Culemborg onverwijld worden geschorst totdat in een bodemprocedure is uitgemaakt of de dwangsommen terecht, en zo ja voor welk bedrag zijn verbeurd, 5. [gedaagde] wordt bevolen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis a[eiser]] te betalen het door de Sociale Verzekeringsbank District Nijmegen ten behoeve van [gedaagde] ingehouden en aan hem betaalde bedrag, welk bedrag a[eiser]] toekomt. 3.[eiser]] legt aan de vorderingen ten grondslag dat de beslagen vexatoor zijn omdat geen dwangsom is verbeur[eiser]] voert daarvoor aan dat hij [gedaagde] en diens duikers nimmer de toegang tot het perceel en het clubhuis heeft verhinderd omdat in ieder geval toegang 1 na de betekening van het vonnis van 18 april 2006 niet afgesloten is gewees[eiser]] stelt een spoedeisend belang bij de vorderingen te hebben omdat door de beslagen zijn AOW-uitkering wordt gekort en hij de woning en banktegoeden dreigt te verliezen. 3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Het spoedeisend belang v[eiser]] bij de vorderingen blijkt voldoende uit zijn stellingen. 4.2. Op grond van art. 438 lid 2 Rv komt de voorzieningenrechter onder meer de bevoegdheid toe om een executoriaal beslag op te (doen) heffen indien dat beslag als vexatoor moet worden aangemerkt. Daarvan is sprake als het beslag als middel tot verhaal, gelet op de omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, op zodanige buitenproportionele wijze wordt toegepast dat het daarom onrechtmatig is. Daarbij is de hoogte van de te verhalen vordering van belang, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op die goederen in zijn belangen wordt getroffen (vgl. HR 24 november 1995, NJ 1996, 161 (Tromp/Regency)). 4.3. De onderhavige beslagen zijn door [gedaagde] gelegd ter inning van de volgens hem do[eiser]] uit hoofde van het vonnis van 18 april 2006 verbeurde maximale dwangsom van € 25.000,00. Nu partijen twisten over de vraag of de dwangsom is verbeurd, zal ter beoordeling van de grondslag – dat de beslagen vexatoor zijn – eerst de vraag moeten worden beantwoord of en zo ja in hoever[eiser]] dwangsommen verschuldigd is aan [gedaagde]. Beantwoording van die vraag dient plaats te vinden door een toetsing van de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld (vgl. HR 20 mei 1994, NJ 1994, 662). Het moet daarbij gaan om handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat die, mede gelet op de gronden waarop de veroordeling werd uitgesproken, inbreuk maken op het veroordelend vonnis. 4.[eiser]] is bij vonnis van 18 april 2006 veroordeeld om de getypte tekst van de overeenkomst van 23 april 2005 na te komen alsook de daarbij geplaatste handgeschreven tekst, doch dat laatste enkel voor zover partijen daarbij zijn overeenkomen dat het clubgebouw wordt gehuurd op de woensdagavond/- vrijdagavond en dat de basis voor het lidmaatschap een jaarprijs zal zijn van € 45,00 all-in. Niet in geschil is dat [gedaagde] en zijn duikers op grond van de overeenkomst van 23 april 2005 op woensdag- en vrijdagavond met auto’s op het perceel mochten komen. Evenmin is in geding dat in beginsel zowel via toegang 1 als toegang 2 het perceel voor auto’s toegankelijk is. Wat partijen verdeeld houdt, is de vraag of op grond van de overeenkomst van 23 april 2005 ook beide toegangen gebruikt moesten kunnen worden. 4.5. Gesteld noch gebleken is dat de getypte tekst van de overeenkomst van 23 april 2005 bepaalt via welke toegang(en) het duikcentrum bereikbaar moest zijn voor [gedaagde] en de duikers. Toegang 1 noch (de aanleg van) toegang 2 wordt daarin genoemd. Niet in geding is dat ten tijde van de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 18 april 2006 toegang 2 al gerealiseerd was en werd gebruikt als ingang van het duikcentrum. Over het gebruik van toegang 2 staat evenwel niets in het vonnis van 18 april 2006, zoals daarin ook toegang 1 niet wordt genoemd. De enige invulling van de overeenkomst die in het dictum van het vonnis staat, is dat partijen zijn overeengekomen dat het clubgebouw wordt gehuurd op de woensdagavond/vrijdagavond en dat de basis voor het lidmaatschap een jaarprijs zal zijn van € 45,00 all-in. Nu de overeenkomst van 23 april 2005 en ook het vonnis van 18 april 2006 niets bepalen over de te gebruiken toegang(en), is onvoldoende aannemelijk dat op basis van de overeenkomst van 23 april 2005 het clubhuis persé bereikbaar moest zijn via toegang 2. Vaststaat slechts dat [gedaagde] en zijn duikers op basis van de overeenkomst en het vonnis op de woensdag- en vrijdagavond voor het gebruik van het clubgebouw en de waterplas met auto’s op het perceel moesten kunnen komen. Die mogelijkheid hebben zij steeds gehad nu toegang 1 niet afgesloten is geweest. De afsluiting van toegang 2 van 5 mei tot en met 17 mei 2006 met het eerste hangslot is daarom geen handeling v[eiser]] waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat die inbreuk maakt op het vonnis van 18 april 2006. Gelet hierop kan in het midden blijven wie het tweede hangslot om het hek voor toegang 2 heeft gehangen – partijen stellen over en weer dat de ander dat heeft gedaan – en ook [eiser]], zoals [gedaagde] weersproken stelt, het slot in het hek dicht heeft gedraaid. 4.6. Het vorenstaande brengt mee dat het verzoek van [gedaagde] om nog een aantal foto’s in het geding te mogen brengen die de plaatselijke situatie verduidelijken, niet gehonoreerd hoeft te worden. Daarbij komt dat de situatie ter plaatste voldoende duidelijk is. 4.7. Nu niet aannemelijk is d[eiser]] op basis van het vonnis van 18 april 2006 dwangsommen schuldig is geworden aan [gedaagde], zijn de beslagen reeds daarom onrechtmatig. Op grond hiervan zal de primaire vordering sub 1 worden toegewezen, met dien verstande dat [gedaagde] binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis de beslagen zal moeten hebben opgeheven om geen dwangsom te verbeuren en dat ambtshalve de dwangsom beperkt zal worden zoals hierna vermeld. Uit het vorenstaande volgt ook dat de primaire vordering sub 3 zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld, waarbij [gedaagde] bevolen zal worden om binnen twee werkdagen het ingehouden bedrag te betalen a[eiser]]. 4.8. Toewijzing van het onder 2 gevorderde verbod om terzake van dezelfde vorderingen opnieuw ten laste v[eiser]] beslag te leggen is slechts in uitzonderlijke gevallen op zijn plaats. Niet is gebleken of gesteld dat hier van een uitzondering sprake is. Wel is er aanleiding om [gedaagde] te gebieden om, telkens wanneer hij zich ter zake van de door hem gepretendeerde vordering tot inning van een dwangsom uit hoofde van het vonnis van 18 april 2006, richt tot een voorzieningenrechter met een verzoek tot beslaglegging ten aanzien van enig vermogensbestanddeel v[eiser]], die voorzieningenrechter in het betreffende verzoekschrift op straffe van een dwangsom op de hoogte te stellen van onderhavige beslissing door een kopie van dit vonnis over te leggen bij het verzoekschrift. 4.9. Nu de primaire vorderingen worden toegewezen op de wijze als hierna vermeld, hoeven de subsidiaire vorderingen niet beoordeeld te worden. 4.10. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde v[eiser]] worden begroot op: - dagvaarding € 84,31 - vast recht 251,00 - salaris procureur 816,00 Totaal € 1.151,31 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. beveelt [gedaagde] binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis de ten laste v[eiser]] gelegde beslagen op het perceel en onder de Sociale Verzekeringsbank District Nijmegen en de Rabobank Tiel Culemborg op te heffen, 5.2. veroordeelt [gedaagde] a[eiser]] een dwangsom te betalen van € 2.000,00 voor iedere dag dat hij geen uitvoering geeft aan het onder 5.1. gegeven bevel, zulks met een maximum van in totaal € 25.000,00, 5.3. beveelt [gedaagde] binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis a[eiser]] te betalen het door de Sociale Verzekeringsbank District Nijmegen ten behoeve van [gedaagde] ingehouden bedrag, 5.4. veroordeelt gedaagde in de kosten van dit kort geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 1.151,31, 5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.6. wijst af het anders of meer gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Wiertz-Wezenbeek en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Daggenvoorde op 18 juli 2007.