Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3308

Datum uitspraak2007-07-20
Datum gepubliceerd2007-09-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers158145
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Opheffing conservatoir beslag


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 158145 / KG ZA 07-432 Vonnis in kort geding van 20 juli 2007 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SEAROCCO YACHTS B.V., gevestigd te Ubbergen, eiseres bij dagvaarding van 13 juli 2007, advocaat en procureur mr. A.F.M. van Vlijmen, tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CEELEN SHIPYARD B.V., gevestigd te Goutum, gemeente Leeuwarden, gedaagde, advocaat en procureur mr. R. de Lange. Partijen zullen hierna Searocco en Ceelen worden genoemd. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding met producties - de producties van Ceelen - de mondelinge behandeling - de pleitnota van Searocco - de pleitnota van Ceelen. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Partijen hebben op 15 december 2005 een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten waarbij Searocco, in de persoon van haar directeur [XXX], aan Ceelen opdracht heeft gegeven tot de - elkaar opvolgende - bouw van twee casco’s ten behoeve van (de afbouw door derden van) twee zeewaardige Searocco 20.00-motorjachten. De aanneemsom bedraagt € 155.000,-- (exclusief BTW en door [XXX] te leveren snijpakket) per stuk, door Searocco (telkens) in 4 termijnen te voldoen. De vierde en laatste termijn ad € 50.000,-- (exclusief BTW) dient (volgens artikel 4 van de overeenkomst) plaats te vinden (onder andere) zodra het betreffende casco in het water ligt en gereed is voor transport. Partijen zijn verder overeengekomen dat de bouw van de casco’s zou geschieden volgens de in de overeenkomst genoemde voorwaarden en volgens de aan de overeenkomst gehechte bouwbeschrijvingen. 2.2. Nadat partijen in de loop van 2006 hadden gesproken over (kennelijk) bij Ceelen tijdens de bouw van het eerste casco ontstane financiële problemen, heeft [XXX] namens Searocco bij e-mail van 11 februari 2007 aan Ceelen onder meer bericht: “(…) Wij zijn bereid jou te helpen onder de volgende condities: . De overeenkomst die wij hebben gesloten voor Searocco 2000 blijft onverminderd van kracht. . Wij zijn bereid van de laatste termijn, ter grootte van € 50.000,-- direct € 30.000,-- te voldoen. Zodra alle bemerkingen van zowel [XXX] als van ons en (…) besproken punten (…) zijn uitgevoerd en het casco gereed voor transport in het water ligt betalen wij het laatste gedeelte zijnde € 20.000,-- . Indien Klaver het casco bij jou in de hal kan conserveren en het casco in het water ligt voor transport betalen wij je € 30.000,-- extra exclusief btw (…).” 2.3. Naar aanleiding van een tussen partijen gerezen geschil over de kwaliteit en mate van gereedheid van het (eerste) door Ceelen gebouwde casco heeft [XXX] van adviesburo Hamer Expertise & Advies BV op verzoek van [XXX] op 21 februari 2007 het casco geïnspecteerd en naar aanleiding daarvan dezelfde dag een e-mail aan [XXX] gestuurd, waarin hij onder andere concludeert: “ (…) Kortom, los van contracten, leveringsomvang of wat dan ook (…) ben ik van mening dat het casco erg netjes gebouwd is en afgenomen kan worden (…).” 2.4. Op 13 februari 2007 heeft Ceelen een factuur met daarop een bedrag van € 59.500,-- (€ 50.000,-- plus BTW) ter zake van de betaling van de 4e termijn aan Searocco gezonden en op 22 februari 2007 een factuur ten bedrage van € 35.700,-- (€ 30.000,-- plus BTW) waarin als omschrijving onder andere is vermeld ‘aanbetaling van de laatste termijnnota, een en ander conform e-mailbericht van zondag 11 februari 2007’. Bij brief van 7 maart 2007 heeft [XXX] namens Searocco aan Ceelen onder meer bericht dat die facturen door Searocco niet zullen worden betaald, omdat het casco nog steeds niet conform de tussen partijen gemaakte afspraken gereed is. 2.5. Bij brief van 21 maart 2007 heeft de advocaat van Ceelen Searocco gesommeerd om het casco binnen een termijn van vier dagen af te nemen tegen voorafgaande betaling van een bedrag ad € 97.489,26, vermeerderd met rente. Searocco heeft aan die sommatie niet voldaan. 2.6. Op 29 maart 2007 heeft Ing. J.J.P. Boot, registerexpert/-taxateur van Boot Expertise te Willemstad, in opdracht van Ceelen eveneens een onderzoek ingesteld naar (onder meer) de kwaliteit en mate van gereedheid van het onderhavige casco en daarvan op 31 maart 2007 een rapport opgemaakt. Als conclusie wat betreft de mate van gereedheid van het casco wordt (op pagina 3) in dat rapport vermeld: “(…) Ondergetekende heeft het casco verder aan een onderzoek onderworpen en kan niet anders concluderen – gelijk aan wat Den Hamer al eerder geconcludeerd had – dan dat het hier om een keurig gebouwd en voltooid casco gaat (…).” Ten aanzien van de kwaliteit van het casco is in dat rapport (eveneens op pagina 3) opgenomen: “(…) Zoals hierboven reeds gesteld is ondergetekende (…) dat het casco keurig gebouwd is. Ondergetekende heeft in de 27 jaar dat hij als expert werkzaam is in de scheeps- en jachtbouw, vele casco’s geïnspecteerd. De kwaliteit van onderwerpelijke casco kan zich naar de mening van ondergetekende (qua vakmanschap, netheid en strakheid) meten met het beste wat leverbaar is. Daar valt niets aan af te doen.” 2.7. Op 5 april 2007 heeft Ceelen na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank (die daarbij de vordering van Ceelen op Searocco heeft begroot op € 125.000,--) ten laste van Searocco conservatoir beslag op het casco laten leggen en tevens conservatoir derdenbeslag onder de ING Bank NV, kantoorhoudende te Arnhem. 2.8. Op 25 mei 2007 heeft deze voorzieningenrechter een vonnis in kort geding gewezen tussen Ceelen als eiseres en Searocco als gedaagde. Searocco is daarbij veroordeeld om aan Ceelen te betalen een bedrag van € 59.500,-- (de vierde en laatste termijn (inclusief BTW) als hiervoor onder 2.1. bedoeld), vermeerderd met de wettelijke rente. 2.9. Voornoemd vonnis is op 1 juni 2007 op verzoek van Ceelen aan Searocco betekend, waarbij Searocco tevens is bevolen om over te gaan tot betaling van een bedrag ad € 63.885,41, zijnde de vierde en laatste termijn van het onderhavige in aanbouw zijnde (casco van een) motorjacht plus rente en kosten. 2.10. Omstreeks eind mei 2007 heeft [XXX] namens Searocco aan Ceelen verzocht ervoor te zorgen dat het casco op 4 juni 2007 te water zou worden gelaten, opdat het door een door [XXX] ingeschakelde sleepdienst zou worden overgebracht naar een andere werf ter verdere afbouw. Ceelen heeft aan dat verzoek niet voldaan, omdat zij nog geen betaling van Searocco had ontvangen. 2.11. Bij brief van 31 mei 2007 heeft [XXX] namens Searocco aan de advocaat van Searocco een lijst gestuurd met daarop een aantal demontabele delen welke volgens hem behoren bij het onderhavige casco. 2.12. Searocco heeft het onder 2.9. genoemde bedrag op of omstreeks 8 juni 2007 aan (de advocaat van) Ceelen voldaan. Ceelen heeft echter geweigerd het casco aan Searocco af te geven, zich beroepende op het conservatoire verhaalsbeslag dat zij op het casco had doen leggen (zie hiervoor onder 2.7.). 2.13. Searocco heeft daarop Ceelen in kort geding gedagvaard tegen de zitting van 12 juni 2007 tot - kort gezegd - opheffing van het beslag en afgifte van het casco. 2.14. Op 15 juni 2007 - na de mondelinge behandeling van het kort geding - heeft Ceelen een factuur (nummer V07-091) aan Searocco gezonden ter zake van ‘de door u in opdracht gegeven werkzaamheden van de verschillende onderdelen met de daarbij voor u ingekochte onderdelen’ voor een totaalbedrag van € 216.792,32. 2.15. Eveneens op 15 juni 2007 heeft Ceelen een factuur (nummer V07-090) aan Searocco gezonden ter zake van ‘de opslag en stallingskosten van een zeewaardig motorjacht, type Searocco 20.00 meter voor de periode januari t/m juni 2007’ voor een totaalbedrag van € 34.272,--. 2.16. Op 20 juni 2007 heeft deze voorzieningenrechter vonnis gewezen in het hiervoor onder 2.13. genoemde tweede kort geding. Het dictum van dit vonnis luidt, voor zover van belang, als volgt: “5.1. heft op het op 5 april 2007 op verzoek van Ceelen en ten laste van Searocco op het onderhavige (casco)motorjacht gelegde beslag, indien en zodra door/namens Searocco deugdelijke zekerheid wordt gesteld in de vorm van een bankgarantie volgens het thans gebruikelijke NVB-model voor een totaalbedrag van € 41.055,--; 5.2. veroordeelt Ceelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, doch niet eerder dan nadat het beslag op het motorjacht is opgeheven op de wijze zoals onder 5.1. is bepaald, op eerste verzoek van/namens Searocco het onderhavige (casco)motorjacht te water te laten en met alle toebehoren die door/namens Ceelen ten behoeve van dat jacht zijn vervaardigd en die Ceelen thans onder zich heeft – waaronder in elk geval doch niet uitsluitend de roerende zaken zoals vermeld op de onder 2.3. bedoelde lijst – aan Searocco af te geven en deze zaken ongestoord op een door/namens Searocco aan te geven dag en tijdstip ter beschikking van Searocco te stellen, 5.3. veroordeelt Ceelen om [XXX] samen met een eventueel door deze mee te nemen derde één uur vóór de tewaterlating van het motorjacht tot dat jacht toe te laten teneinde de toestand van het jacht in ogenschouw te nemen,” 2.17. Op 25 juni 2007 heeft Ceelen na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (die daarbij de vordering van Ceelen op Searocco heeft begroot op € 288.564,30) ten laste van Searocco conservatoir beslag op het onderhavige (casco)motorjacht laten leggen. 2.18. Ceelen heeft Searocco bij dagvaarding van 6 juli 2007 in een bodemprocedure voor deze rechtbank gedagvaard. Daarbij heeft zij gevorderd dat Searocco zal worden veroordeeld om aan haar te betalen een bedrag van € 286.008,78, vermeerderd met de wettelijke rente over € 281.064,32 vanaf 5 juli 2007 tot aan de dag der algehele voldoening. 3. Het geschil 3.1. Searocco vordert thans opheffing van het door Ceelen op 25 juni 2007 gelegde conservatoire beslag op het (casco)motorjacht, primair onvoorwaardelijk, subsidiair na het stellen van een bankgarantie (NVB-model). 3.2. Searocco legt aan haar vordering ten grondslag dat het op 25 juni 2007 door Ceelen gelegde beslag slechts is gericht op frustratie van de executie van het kort gedingvonnis van 20 juni 2007. Dit is onrechtmatig jegens Searocco. Zij voert daartoe - kort gezegd - het volgende aan. In het betreffende beslagexploot wordt door Ceelen ten onrechte een onderscheid gemaakt tussen het casco sec enerzijds en de toebehorende zaken anderzijds. Ceelen stelt in het beslagexploot dat [XXX] voor de toebehorende zaken een afzonderlijke opdracht heeft gegeven die niet onder de overeenkomst valt. Dit standpunt is volgens Searocco echter reeds door deze voorzieningenrechter in het kort gedingvonnis van 20 juni 2007 als onhoudbaar geoordeeld. Ook de stelling van Ceelen dat het beslagexploot ziet op het verkrijgen van zekerheid voor de betaling van niet eerder in rechte ingestelde vorderingen is volgens Searocco onjuist en in strijd met eerdere overwegingen van deze voorzieningenrechter. In het kort geding van 25 mei 2007 heeft Ceelen immers een vordering ingesteld tot betaling van meerwerk (zaken die buiten het casco vallen) voor een bedrag van € 30.000,--. Hoewel deze vordering vervolgens is afgewezen en het (onder meer) daartoe gelegde beslag bij kort gedingvonnis van 20 juni 2007 is opgeheven tegen het stellen van een bankgarantie, heeft Ceelen opnieuw voor dezelfde zaken beslag laten leggen. 3.3. Ceelen voert gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van Searocco. 4.2. De vordering van Searocco strekt tot opheffing van het door Ceelen op 25 juni 2007 gelegde conservatoire beslag op het (casco)motorjacht. Volgens artikel 705 lid 2 Rv dient een beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, in dit geval Searocco, om voldoende aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen (HR 25 november 2005, NJ 2006, 148). 4.3. In het vonnis van 20 juni 2007 heeft de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.4. onder meer het volgende overwogen: “(…) de vordering tot afgifte van de roerende zaken die door Ceelen ten behoeve van het motorjacht zijn vervaardigd. Ceelen heeft zich verzet tegen die afgifte, omdat die zaken geen deel zouden uitmaken van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Partijen verschillen van mening over de vraag hoe die overeenkomst met betrekking tot die zaken moet worden uitgelegd. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat die zaken eveneens door die overeenkomst worden beheerst. Daartoe wordt als volgt overwogen. Artikel 2 van de overeenkomst luidt: “De casco’s worden (…) gebouwd conform tekeningen en bestek, te weten ‘Bouwbeschrijving voor een zeewaardig motorjacht volgens CE-A klasse’ nader te noemen ‘Bouwbeschrijving’ in het bijzonder de in dit bestek gemarkeerde bepalingen. Een afschrift van de ‘Bouwbeschrijving’ is aan deze overeenkomst gehecht (…)”. De aan de overeenkomst gehechte ‘Bouwbeschrijving’ bevat een aantal passages die met gele pen zijn gemarkeerd. Door/namens Ceelen is erkend dat zij een exemplaar van die bouwbeschrijving met gele markeringen heeft ontvangen. Zij heeft ook niet betwist dat die markeringen ook betrekking hebben op de goederen die op de onder 2.3 bedoelde lijst staan vermeld. Uit het voorgaande volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende dat onder de bouw van het casco motorjacht tevens behoren te worden begrepen de ten behoeve van dat motorjacht door Ceelen vervaardigde roerende zaken, zodat die zaken ook door de tussen partijen gesloten overeenkomst worden beheerst. Dat partijen over die zaken apart, andersluidende afspraken hebben gemaakt, zoals door/namens Ceelen is betoogd, is door haar op geen enkele wijze onderbouwd of aannemelijk gemaakt. De enkele verwijzing door/namens Ceelen naar de laatste pagina van de bouwbeschrijving, luidende: “Bouwbeschrijving” nadere specificatie uit te voeren werkzaamheden door cascobouwer” is daarvoor onvoldoende. Dat Ceelen alleen de op die pagina genoemde werkzaamheden zou uitvoeren en dat de overige in de bouwbeschrijving gemarkeerde zaken en werkzaamheden niet onder de overeenkomst begrepen moeten worden geacht c.q. als ’meerwerk’ moeten worden aangemerkt, zoals Ceelen stelt, ligt niet voor de hand en strookt ook niet met de uitvoerige/gedetailleerde opsomming van zaken en werkzaamheden in de rest van de bouwbeschrijving. Het lijkt er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter eerder op dat op die laatste pagina alleen een andere omschrijving wordt gegeven van een aantal door Ceelen uit te voeren werkzaamheden, zonder dat dit consequenties heeft voor de rest van de in de bouwbeschrijving gemarkeerde zaken en werkzaamheden. Daarbij komt dat in artikel 4 van de overeenkomst is bepaald dat “meerwerk (…) wordt uitgesloten; eventuele wijzigingen of aanvullingen op het bestek worden geacht onder de aanneemsom te vallen”.” 4.4. Dit voorlopige oordeel komt erop neer dat in de overeenkomst met betrekking tot de bouw van het casco in beginsel alles begrepen moet worden geacht wat Ceelen ten behoeve van dat motorjacht heeft vervaardigd. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende aanknopingspunten om thans tot een ander voorlopig oordeel te komen. Ceelen stelt zich thans geprononceerder op het standpunt dat het bij hetgeen zij als extra in rekening brengt bij de factuur van 15 juni 2007 niet gaat om meerwerk in de zin van de overeenkomst. Daarbij gaat het volgens haar alleen om meerwerk voor de bouw van het casco als zodanig, terwijl het Ceelen in deze factuur gaat om werk dat niet tot de bouw van een casco kan worden gerekend. Dat zegt op zichzelf echter onvoldoende. Het gaat erom welke werkzaamheden bij de overeenkomst zijn afgesproken, niet om de benaming. Omtrent datgene wat is afgesproken ligt ook thans niet iets anders voor dan in de vorige kort gedingen. Voor zover in kort geding kan worden nagegaan valt veel van hetgeen Ceelen als extra werk in rekening wil brengen onder de geel gemarkeerde bepalingen uit de bouwbeschrijving. Dat moet voorshands als overeengekomen werk worden aangemerkt tegen de overeengekomen aanneemsom. Ceelen heeft er nog op gewezen dat de gele markeringen niet in alle opzichten sporen met hetgeen wel en niet moest worden uitgevoerd in die zin dat ook niet geel gemarkeerde onderdelen tot het overeengekomen werk behoorde terwijl omgekeerd wel geel gemarkeerde onderdelen daartoe (evident) niet behoorden. Dit een en ander valt in kort geding niet op zijn juistheid te onderzoeken. Teminder waar de stellingen van de partijen omtrent hetgeen feitelijk wel en niet is afgesproken en welke gevolgtrekkingen uit welke stukken en overvloedige bouwtekeningen gemaakt moeten worden in hoge mate ondoorzichtig en tegenstrijdig blijven. 4.5. Hoewel het in de eerste plaats aankomt op welke werkzaamheden de partijen blijkens de overeenkomst zijn overeengekomen, kan betekenis toekomen aan de beantwoording van de vraag wat normaliter (naar gewoon spraakgebruik in de wereld van de jachtbouw) tot een casco behoort. Die vraag kan in het kader van dit kort geding niet worden beantwoord. Ceelen verwijst daarbij naar het rapport van ing. J.J.P. Boot, waarin onder meer is geconcludeerd dat de bouw van het casco is beperkt tot de stalen romp en de aluminium opbouw en dat losse delen en luxezaken daaronder in elk geval niet zijn begrepen. Searocco betwist dit en stelt dat moet worden uitgegaan van een veel ruimere uitleg van het begrip ‘casco’. Voor de beantwoording van bedoelde vraag zal eventueel een nader onderzoek noodzakelijk zijn. Een kort gedingprocedure leent zich daarvoor echter niet. 4.6. Van belang is voorts dat Ceelen stelt dat zij voor de op 15 juni 2007 gefactureerde zaken/werkzaamheden die zij naast het bouwen van het casco heeft aangebracht/verricht - hierbij gaat het om, zoals zij zelf stelt, afbouwwerkzaamheden en verfraaiingen, zoals bijvoorbeeld losse luiken en deuren, meubilair en de radarmast - telkens een daartoe strekkende opdracht van [XXX] heeft ontvangen, hetgeen Searocco echter ten stelligste betwist. 4.7. Voorshands geoordeeld is onvoldoende aannemelijk geworden dat er door [XXX] namens Searocco rechtsgeldige opdrachten aan Ceelen zijn verstrekt met betrekking tot het aanbrengen van zaken en het verrichten van werkzaamheden aan het casco, naast het bouwen van het casco zelf. Op zichzelf heeft Searocco niet betwist dat [XXX] zo nu en dan op de werf kwam om te spreken over de uitvoering van het werk. Volgens Searocco waren dat niet meer dan aanwijzingen in het kader van de overeenkomst. Ter zitting is komen vast te staan dat [XXX] op de werf nooit heeft gesproken met de heer Ceelen, maar altijd met zijn voorman, de heer [XXX]. Deze volgde de aanwijzingen van [XXX] op zonder daarover eerst met de heer Ceelen te spreken, terwijl hij blijkens mededeling van de heer Ceelen ter zitting niet bevoegd was om overeenkomsten/opdrachten namens Ceelen aan te gaan. Bovendien is het op zijn minst opmerkelijk dat Ceelen tot 15 juni 2007 geen enkele factuur aan Searocco heeft gezonden voor bedoelde zaken en werkzaamheden, terwijl de totale kosten daarvan de aanvankelijk overeengekomen aanneemsom ver overstijgen. De factuur van 15 juni 2007 is ook pas aan Searocco gezonden, nadat partijen reeds tweemaal voor deze voorzieningenrechter waren verschenen in het kader van een kort gedingprocedure. 4.8. Het voorgaande betekent dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering op grond waarvan het beslag is gelegd, is gebleken. Dit geldt ook voor het deel van de vordering dat ziet op een bedrag van € 34.272,-- ter zake van de opslag en stallingskosten van het casco voor de periode januari t/m juni 2007. Partijen hebben hierover niets in de overeenkomst opgenomen, terwijl bovendien op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat partijen over deze kosten op andere wijze overeenstemming hebben bereikt. Ten slotte is Ceelen in genoemde periode zelf tot beslaglegging overgegaan. Dat het casco dan op haar werf blijft liggen, is in feite niet meer dan een logisch gevolg daarvan. 4.9. Een en ander leidt tot de slotsom dat er vooralsnog naar de huidige stand van zaken onvoldoende juridische gronden zijn voor het bestaan van de gepretendeerde vordering van Ceelen. De reeds aanhangig gemaakte bodemprocedure is de geëigende weg om een en ander definitief tot klaarheid te brengen. Daarbij komt dat ook een afweging van de wederzijdse belangen maakt dat het casco met toebehoren nu vooruitlopend op de uitkomst van de bodemprocedure - die nog jaren kan duren - aan Searocco moet worden afgegeven. Dat dat moet gebeuren tegen betaling van de laatste termijn en tegen zekerheidstelling voor de pretense vordering van € 30.000,-- is al in twee kort gedingen uitgemaakt. Searocco moet met het casco verder kunnen om financiële schade binnen de perken te houden, terwijl onvoldoende gesteld of gebleken is dat Searocco te zijner tijd voor een eventuele - thans onvoldoende aannemelijke - vordering ter zake van de facturen van 15 juni 2007 geen verhaal zal bieden. Het primair gevorderde zal derhalve worden toegewezen. Uiteraard blijft het kort gedingvonnis van 20 juni 2007 gelden. Daarbij wordt nog opgemerkt dat Ceelen ter zitting heeft aangegeven dat, indien het beslag wordt opgeheven, rekening dient te worden gehouden met de vakantiesluiting. Tot 13 augustus 2007 zijn er geen medewerkers op haar werf aanwezig om de handelingen te verrichten die nodig zijn om het casco veilig te water te laten. Hiermee miskent Ceelen evenwel dat een vakantiesluiting niet in de weg kan staan aan het opheffen van een conservatoir beslag. 4.10. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Ceelen in de kosten van dit kort geding worden verwezen. De kosten aan de zijde van Searocco worden begroot op: - vast recht € 251,00 - kosten dagvaarding € 70,85 - salaris advocaat € 816,00 Totaal € 1.137,85 5. De beslissing De voorzieningenrechter: 5.1. heft op het (krachtens beslagrekest van 21 juni 2007) op 25 juni 2007 ten verzoeke van Ceelen en ten laste van Searocco gelegde conservatoire beslag op het zeewaardig motorjacht in aanbouw, type Searocco 2000-1, 20,00 meter, breedte 6,00 meter, diepgang 1,50 meter, ingeschreven in het kadaster te Rotterdam, kadastraal bekend ongenoemd, brandmerk 7521 Z G 2006, welke zich bevindt op de stuurboord brandstof tank, rompmateriaal staal; 5.2. veroordeelt Ceelen in de proceskosten, aan de zijde van Searocco tot op heden begroot op € 1.137,85; 5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; 5.4. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren op 20 juli 2007.