Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3316

Datum uitspraak2007-09-06
Datum gepubliceerd2007-09-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers189223 CV EXPL 06-6709
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Kennelijk onredelijk ontslag. Werknemer is ontslagen met toestemming CWI. Geen sprake van voortgezet dienstverband of opvolgende arbeidsovereenkomsten. Gevolgencriterium: Gelet op relatief korte dienstverband, leeftijd en opleiding van de werknemer acht de kantonrechter het ontslag voor werknemer niet onevenredig zwaar in verhouding tot belang werkgever bij de beëindiging van het dienstverband.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector kanton Locatie Dordrecht kenmerk: 189223 CV EXPL 06-6709 vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 6 september 2007 in de zaak van: mevrouw [naam], wonende te [plaats], eiseres, gemachtigde mr. B. de Jonge, advocaat te Dordrecht, tegen: de stichting Stichting Dordtse WelzijnsOrganisatie, gevestigd te Dordrecht, gedaagde, gemachtigde mr. J.H. Silfhout, advocaat te Dordrecht. Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] en DWO. Verloop van de procedure De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken: 1. de dagvaarding van 23 november 2006; 2. de akte uitlating, tevens akte van producties; 3. de conclusie van antwoord; 4. het tussenvonnis van 18 januari 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast; 5. de aantekeningen van de op 15 maart 2007 gehouden comparitie van partijen; 6. de pleitnota zijdens [eiseres] ter gelegenheid van de gehouden comparitie van partijen; 7. de conclusie van repliek; 8. de conclusie van dupliek; 9. de door beide partijen overgelegde producties. Omschrijving van het geschil De vaststaande feiten 1. Als gesteld door de ene partij en niet of onvoldoende weersproken door de andere partij, staat tussen partijen het volgende vast. 2. [eiseres], geboren op 14 januari 1972, is op 1 oktober 2002 in dienst getreden bij DWO voor onbepaalde tijd voor 27 uur per week in de functie van sociaal-cultureel werker tegen een laatstverdiend bruto maandsalaris van € 1.882,33 exclusief vakantietoeslag. 3. Tussen partijen is op 19 januari 2005 een studieovereenkomst gesloten. Hierin is opgenomen dat [eiseres] een tegemoetkoming krijgt in de studiekosten voor een door haar te volgen HBO opleiding. In deze overeenkomst zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de terugbetaling van studiekosten. Aan [eiseres] is een bedrag van € 1.579,95 verstrekt aan studiekosten. 4. Op 21 februari 2006 heeft DWO een ontslagvergunning aangevraagd bij het Centrum voor Werk en Inkomen (hierna: CWI) voor [eiseres]. [eiseres] heeft hiertegen verweer gevoerd. Op 19 april 2006 heeft het CWI de ontslagvergunning verleend. Daarin is onder meer overwogen: “(…) Alles overziend ben ik van oordeel dat in de onderhavige procedure onvoldoende aannemelijk is geworden dat betrokkene ongeschikt is voor de functie die zij uitoefent. Desalniettemin is mij gebleken dat tussen betrokkene en haar leidinggevende verschil van inzicht bestaat over de wijze waarop de functie dient te worden uitgeoefend met als gevolg dat tussen beiden een spanningsveld is ontstaan waardoor de werksfeer is aangetast en ertoe geleid heeft dat betrokkene zich ziek heeft gemeld. Om uit deze impasse te geraken, heeft u met betrokkene gesprekken gevoerd om in goed overleg tot een beëindiging van het onderhavige dienstverband te kunnen komen met als gevolg dat de situatie is geëscaleerd en de relatie inmiddels verstoord is geraakt. Mede gelet op het feit dat er zich reeds eerder een situatie heeft voorgedaan waarbij de beëindiging van het dienstverband publiekelijk ter discussie heeft gestaan, ben ik van oordeel dat herstel van de relatie niet meer tot de mogelijkheden behoort. Toestemming mijnerzijds voor beëindiging van het dienstverband acht ik dan ook niet onredelijk. (…)” 5. DWO heeft bij brief van 25 april 2006 het dienstverband opgezegd tegen 1 juni 2006. Op basis van de studieovereenkomst heeft DWO bij de eindafrekening de studiekosten voor een bedrag van € 1.132,13 verrekend met vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Het restant bedrag van € 447,82 heeft DWO gevorderd van [eiseres], waarna [eiseres] dit bedrag aan DWO heeft voldaan. De vordering 6. [eiseres] heeft gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: 1. voor recht te verklaren dat het door DWO aan [eiseres] verleende ontslag kennelijk onredelijk is; 2. DWO te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen: a. een bedrag van € 12.197,52, zijnde zes bruto maandsalarissen, vermeerderd met vakantietoeslag te betalen terzake van schadeloosstelling op grond van art. 7:681 BW, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; b. een bedrag van € 1.132,13 netto terzake van niet genoten vakantiedagen en vakantietoeslag bij einde van het dienstverband, nu dit bedrag ten onrechte is verrekend; c. een bedrag van € 447,82 netto terzake van onverschuldigde betaling, nu dit bedrag ten onrechte is gevorderd; met rente en kosten, waaronder buitengerechtelijke kosten ter hoogte van 15% van de hoofdsom. Zij legt hieraan, kort samengevat en voorzover thans van belang, het volgende ten grondslag. 7. [eiseres] heeft een dienstverband gehad met DWO van bijna 5 jaar. Weliswaar is [eiseres] per 1 oktober 2002 in dienst getreden bij DWO, maar sedert januari 2001 werkte ze bij gelieerde instellingen en deed zij hetzelfde werk, zodat sprake is van een doorlopend dienstverband. Tevens had zij tot februari 2002 al eerder gewerkt voor DWO. Door het ontslag is [eiseres] beschadigd, temeer daar de suggestie is gewekt dat haar iets te verwijten viel. [eiseres] komt hierdoor niet meer aan het werk, ondanks vele sollicitaties. Bij afweging van de belangen had DWO niet zonder enige vergoeding aan [eiseres] toe te kennen het dienstverband kunnen opzeggen. De gevorderde vergoeding is gebaseerd op de kantonrechtersformule. Verder heeft [eiseres] recht op de niet uitbetaalde vakantiedagen en vakantietoeslag. Ten onrechte heeft DWO dit verrekend met een deel van de haar verstekte studiekosten. [eiseres] heeft een studie gevolgd en heeft recht op de haar verstrekte studiekosten. [eiseres] heeft met betrekking tot diezelfde studiekosten ten onrechte een bedrag van € 447,82 terugbetaald aan DWO, want daarvoor was geen rechtsgrond. Het verweer 8. DWO heeft geconcludeerd de vordering af te wijzen. Zij heeft daartoe het volgende, kort samengevat en voorzover thans van belang, aangevoerd. 9. Er is geen sprake van een kennelijk onredelijk ontslag. Het dienstverband is van korte duur geweest. De eerdere dienstverbanden van [eiseres] kunnen niet worden gezien als voortgezette of opvolgende dienstverbanden; het dienstverband met DWO is ingegaan op 1 oktober 2002. Voorts zou [eiseres], die thans 35 jaar is, met haar opleiding en ervaring in staat moeten zijn binnen afzienbare periode een vervangende werkkring te vinden. De gevolgen van het gegeven ontslag zijn in verhouding met het belang van de werkgever niet dermate ernstig dat een vergoeding op zijn plaats is. Ten aanzien van de vordering van vakantiedagen beroept DWO zich op verrekening met de door haar betaalde studiekosten op basis van de studiekostenovereenkomst. [eiseres] heeft de opleiding niet gevolgd en de kosten zijn terecht door [eiseres] terugbetaald. Beoordeling van het geschil 10. De kantonrechter stelt voorop dat er slechts sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag indien de onredelijkheid van het ontslag voor een ieder duidelijk is. Het gegeven dat een werkgever de werknemer geen vergoeding heeft toegekend bij het ontslag is op zichzelf niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. Een dergelijk automatisme vindt geen steun in het recht. 11. De standpunten van partijen ten aanzien van het einde van het dienstverband omtrent het functioneren van [eiseres] zijn uitvoerig uitgewisseld ter gelegenheid van de procedure bij het CWI. Bij de beoordeling heeft het CWI geconstateerd dat er onvoldoende sprake is van gebleken disfunctioneren van [eiseres]. Verder, dat voortduring van het dienstverband niet zinvol werd geacht, reden waarom een ontslagvergunning is verleend. De onderhavige procedure is geen hoger beroep van de CWI procedure, zodat de discussie tussen partijen die in de CWI procedure is gevoerd terzake niet relevant is. De kantonrechter zal dan ook aan die stellingen van partijen voorbij gaan en zich beperken tot datgene dat [eiseres] aan het onderdeel van de vordering betreffende het gestelde kennelijk onredelijk ontslag ten grondslag heeft gelegd, namelijk het zogenaamde “gevolgencriterium”. 12. Er dient dan sprake te zijn van een situatie waarbij -gelet op de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheid om ander passend werk te vinden- de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. Bij het kwalificeren van zo’n situatie als zodanig dienen alle omstandigheden van het geval te worden betrokken. 13. Als uitgangspunt heeft daarbij te gelden dat [eiseres] op 1 oktober 2002 bij DWO in dienst is getreden. Zij is weliswaar eerder in dienst geweest bij DWO, maar tussen februari 2002 en oktober 2002 is zij elders werkzaam geweest. Gelet op de tussenliggende periode is er geen sprake van een voortgezet dienstverband of opvolgende arbeidsovereenkomsten. Dat [eiseres] voor oktober 2002 bij andere organisaties in dienst was en vergelijkbaar werk deed mag zo zijn, maar onvoldoende gebleken is dat deze organisaties dermate met DWO waren gelieerd dat er sprake is van dezelfde werkgever. Dit leidt tot de conclusie dat het dienstverband 3 jaar en 8 maanden heeft geduurd. Ten tijde van het ontslag was [eiseres] 34 jaar oud en beschikte zij over een adequate opleiding. Op basis van deze omstandigheden valt niet in te zien waarom DWO naast de door haar in acht genomen opzegtermijn van 1 maand een nadere voorziening had dienen te treffen voor [eiseres]. Niet gebleken is dat DWO zich ten opzichte van [eiseres] negatief zou hebben uitgelaten waardoor zij niet meer aan het werk zou komen. DWO heeft voorts onweersproken gesteld dat zij voorafgaande aan het ontslag outplacement en een mediationtraject aan [eiseres] heeft aangeboden. Hieruit blijkt dat DWO zich heeft ingespannen de gevolgen van het ontslag voor [eiseres] te beperken. De gevolgen van het niet accepteren van deze voorstellen liggen in de risicosfeer van [eiseres]. Het belang van DWO bij het ontslag van [eiseres] blijkt afdoende uit de ontslagvergunning van het CWI en de gehanteerde overwegingen daarbij. Gelet op deze omstandigheden komt de kantonrechter tot de slotsom dat er geen sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag op grond van het gevolgencriterium. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden afgewezen. 14. Tegen de vordering ad € 1.132,13 ten aanzien van de vakantiedagen en vakantiegeld is door DWO geen inhoudelijk verweer gevoerd, zodat de verschuldigdheid daarvan vaststaat. DWO heeft zich beroepen op verrekening met door haar betaalde studiekosten op basis van de studieovereenkomst. De gegrondheid van dit verweer is, gelet op hetgeen daaromtrent door partijen naar voren is gebracht, niet op eenvoudige wijze vast te stellen, zodat dit afstuit op grond van het bepaalde in art. 6: 136 BW. Dit leidt ertoe dat dit onderdeel van de vordering zal worden toegewezen. 15. Het onderdeel van de vordering van € 447,82 is gebaseerd op onverschuldigde betaling. Hiervan is sprake als de betaling zonder rechtsgrond is geschied. DWO heeft aangevoerd dat de rechtsgrond de studieovereenkomst betrof, hetgeen [eiseres] niet heeft weersproken. Nu er een rechtsgrond aanwezig was voor de betaling door [eiseres] faalt het beroep op art. 6:203 BW en zal dit onderdeel van de vordering worden afgewezen. 16. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn niet, althans onvoldoende, onderbouwd en zullen derhalve worden afgewezen. 17. Nu beide partijen in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin, dat ieder de eigen kosten draagt. Beslissing De kantonrechter: veroordeelt DWO om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen een bedrag van netto € 1.132,13, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2006 tot de dag van algehele voldoening; verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; compenseert de proceskosten in die zin dat ieder de eigen kosten draagt; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. B.C. Vink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2007, in aanwezigheid van de griffier.