Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3320

Datum uitspraak2007-10-05
Datum gepubliceerd2007-10-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR07/121HR
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bopz; geweigerde voorlopige machtiging in een geval van alcoholverslaving/afhankelijkheid van alcohol (81 RO).


Conclusie anoniem

R07/121HR Mr. F.F. Langemeijer Parket, 17 augustus 2007 Conclusie inzake: Officier van Justitie te 's-Gravenhage tegen [Verweerder] In deze zaak heeft de rechtbank de verzochte voorlopige machtiging geweigerd. Het cassatiemiddel betreft de vraag of sprake is van een stoornis van de geestvermogens die de betrokkene gevaar doet veroorzaken. 1. De feiten en het procesverloop 1.1. De officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage heeft op 28 februari 2007 aan de rechtbank aldaar verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om verweerder in cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en verblijven. Betrokkene woonde nog thuis. 1.2. Bij het verzoekschrift is een geneeskundige verklaring overgelegd, op 26 februari 2007 opgemaakt door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [betrokkene 1]. In deze verklaring is opgenomen dat betrokkene blijk geeft van bezwaar tegen opneming en verblijf in een verpleeginrichting(1). Als diagnose is gesteld: "Forse cognitieve stoornissen vermoedelijk tgv [ten gevolge van] alcoholmisbruik alsmede de leeftijd. Een dementieel proces is niet onwaarschijnlijk, naast een mogelijke Korsakov". In de geneeskundige verklaring is hieraan de klassificatie gegeven: "psycho-organische stoornissen door gebruik van middelen (incl. toxicatie)" en "ernstige gedragsstoornissen". Volgens de geneeskundige verklaring is sprake van gevaar dat betrokkene zichzelf ernstig zal verwaarlozen(2) en van gevaar voor de psychische gezondheid van een ander(3). 1.3. De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 27 maart 2007. Gehoord zijn: betrokkene en zijn advocaat, de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige [betrokkene 2], een zoon en drie dochters van betrokkene. 1.4. Bij beschikking van dezelfde datum heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. Na aanhaling van HR 23 september 2005, hierna te noemen, overwoog zij: "... dat de rechtbank op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting ervan uitgaat dat betrokkene een grote drang naar alcoholmisbruik heeft, ten gevolge waarvan cognitieve stoornissen optreden, maar dat niet is gebleken dat deze alcoholverslaving gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen als hiervoor omschreven, zodat het verzoek niet kan worden toegewezen;" 1.5. Namens de officier van justitie is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. Namens betrokkene is een verweerschrift ingediend. 2. Bespreking van het cassatiemiddel 2.1. Art. 2 lid 1 Wet Bopz vereist voor het verlenen van een voorlopige machtiging dat de betrokkene gestoord is in zijn geestvermogens. Art. 2 lid 2 voegt daaraan als vereisten toe dat de stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken en dat dit gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. De verhouding tussen deze wettelijke regels en alcoholverslaving is reeds aan de orde geweest in HR 23 september 2005, NJ 2007, 230 m.nt. J. Legemaate (BJ 2005, 35 m.nt. W. Dijkers), waarnaar ik moge verwijzen(4). De opvatting dat een alcoholverslaving nimmer een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz kan opleveren werd door de Hoge Raad uitdrukkelijk verworpen (rov. 3.4.1). 2.2. Of in een voorkomend geval sprake is van een stoornis van de geestvermogens van zodanige aard dat een vrijheidsbeneming gerechtvaardigd is, moet, telkens voor ieder individueel geval afzonderlijk, worden vastgesteld op basis van een objectief geneeskundig onderzoek door een specialist (psychiater). Het enkele feit dat de betrokkene verslaafd is, is daartoe niet voldoende. Van belang is of de verslaving gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat aan de betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst (rov. 3.3.4 - 3.3.5). Deze, grotendeels aan de parlementaire geschiedenis van de Wet Bopz ontleende omschrijving dekt zowel gevallen van comorbiditeit(5) als gevallen waarin alleen sprake is van alcoholafhankelijkheid mits deze de bovengenoemde graad van ernst heeft bereikt. 2.3. Het cassatiemiddel in de huidige zaak behelst de klacht dat het geciteerde oordeel van de rechtbank blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is gelet op de inhoud van de geneeskundige verklaring. Volgens het middel blijkt uit de geneeskundige verklaring dat bij betrokkene sprake is van psycho-organische storingen door gebruik van middelen en tevens van ernstige gedragsstoornissen, die betrokkene gevaar doen veroorzaken dat hij zichzelf ernstig zal verwaarlozen en gevaar doen veroorzaken voor de psychische gezondheid van anderen. 2.4. De rechtbank heeft de maatstaf van HR 23 september 2005 vooropgesteld. De rechtsklacht richt zich niet tegen die vooropstelling. De toelichting op de klacht komt erop neer dat de rechtbank deze maatstaf in dit geval niet juist heeft toegepast. De rechtbank zou volgens die toelichting hebben miskend dat het in het onderhavige geval bestaande syndroom van Korsakov en de daarmee gepaard gaande cognitieve en gedragsstoornissen, mede gelet op het daardoor veroorzaakte gevaar, wel degelijk valt aan te merken als een (andere) stoornis van zodanige aard en ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen van betrokkene daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat hem het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend omdat de stoornis zijn gevaarvolle daden overwegend beheerst en de vrijheidsontneming gerechtvaardigd is. De subsidiaire motiveringsklacht is slechts toegelicht met een verwijzing naar de geneeskundige verklaring. 2.5. Voor zover de klachten zijn gebaseerd op de stelling dat in de geneeskundige verklaring het syndroom van Korsakov als diagnose is gesteld, falen zij bij gebrek aan feitelijke grondslag. In de geneeskundige verklaring is slechts sprake van een "mogelijke Korsakov". In cassatie kan hiernaar geen onderzoek worden ingesteld. 2.6. De bestreden overweging geeft ook overigens niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Indien de geconstateerde alcoholverslaving inderdaad niet gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen van zodanige aard en ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen van betrokkene daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat hem het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend omdat de stoornis zijn gevaarvolle daden overwegend beheerst en de vrijheidsontneming gerechtvaardigd is, zoals de rechtbank hier heeft vastgesteld, is niet voldaan aan de maatstaf van HR 23 september 2005 en behoort het verzoek te worden afgewezen. 2.7. Voor zover de klacht inhoudt dat de waardering van de feiten door de rechtbank onbegrijpelijk is in het licht van de inhoud van de geneeskundige verklaring, gaat de klacht m.i. niet op. Met betrekking tot het aspect `comorbiditeit' zou het in dit geval hoogstens kunnen gaan om een samenloop van een dementieel proces en de geconstateerde alcoholverslaving. Dit staat echter niet vast. Een dementieel proces is, voor zover ik dat als leek op medisch terrein kan beoordelen, een geleidelijke aftakeling van de geestvermogens die gradaties van ernst kent. De opsteller van de geneeskundige verklaring heeft in zijn diagnose op dit punt een slag om de arm gehouden: een dementieel proces is zijns inziens "niet onwaarschijnlijk". Over een eventuele inwerking van het dementieel proces op de geconstateerde alcoholverslaving (of omgekeerd) heb ik in de geneeskundige verklaring niets aangetroffen; in elk geval doet het cassatiemiddel niet een beroep op enige passage in de geneeskundige verklaring waaruit dit in het bijzonder zou moeten blijken. 2.8. Voor zover het gaat om de gevolgen van de alcoholverslaving: de rechtbank heeft aangenomen dat in dit geval sprake is van een grote drang naar alcoholmisbruik, ten gevolge waarvan cognitieve stoornissen optreden. Dit duidt op een situatie van ernstige alcoholverslaving. Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat op het eerste gezicht sprake lijkt te zijn van een tegenstrijdigheid: houdt de constatering van de rechtbank dat sprake is van cognitieve stoornissen niet reeds in dat sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens? In het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de verwijzing door de rechtbank naar HR 23 september 2005, ligt echter onmiskenbaar besloten dat deze cognitieve stoornissen (nog) niet een stadium hebben bereikt, zodanig dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen van betrokkene daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat hem het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend omdat de stoornis zijn gevaarvolle daden overwegend beheerst en de vrijheidsontneming gerechtvaardigd is. Dit oordeel is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en behoefde geen nadere motivering om begrijpelijk te zijn. Ten overvloede merk ik op dat uit het proces-verbaal blijkt dat tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank de inhoud van de geneeskundige verklaring gemotiveerd is bestreden(6). Mogelijk wreekt zich hier, dat ter zitting niet de officier van justitie aanwezig was om in reactie op dat verweer een nadere toelichting op het verzoekschrift te geven, noch een psychiater aanwezig was om een medische toelichting te geven op de (geneeskundige informatie in de) bijlagen bij het verzoekschrift. 3. Conclusie De conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, 1 Zie art. 3 Wet Bopz. 2 Wat hiermee bedoeld is blijkt uit rubriek 4.a resp. 5.a van de geneeskundige verklaring: toegelicht is daar dat betrokkene niet in staat is voor zichzelf te zorgen. Zijn oudste dochter bezoekt hem meerdere malen per dag, waarbij zij voor de maaltijden moet zorgen. Betrokkene (geboren in 1921) is al tientallen jaren bekend met een grote drang naar alcoholmisbruik. Sinds zijn echtgenote is opgenomen na een val waarbij zij haar heup heeft gebroken, is betrokkene zichzelf gaan verwaarlozen en meer gaan drinken; de structuur is weggevallen. Volgens de opsteller van de geneeskundige verklaring moet worden gevreesd voor verwaarlozing van zichzelf, alcoholmisbruik met vallen en bewustzijnsverlies tot gevolg; betrokkene is meermalen gevonden na een val. 3 Met betrekking tot dit gevaar vermeldt de geneeskundige verklaring dat de echtgenote en de dochter aangeven het niet langer vol te houden. Het korte termijn-geheugen en de inprenting zijn bij betrokkene duidelijk verstoord. Betrokkene is zeer autoritair en dwingend; hij kan zich soms agressief gedragen, vooral als hij begrensd wordt. Betrokkene heeft geen besef wat zijn gedrag voor gevolgen heeft voor zijn omgeving. 4 Zie nadien: Rb Rotterdam 22 november 2005, BJ 2006, 17. Zie ook: De Wet Bopz, artikelsgewijs commentaar, losbl., aant. 2.4.8 op art. 2 (W. Dijkers); rapport van de Commissie derde evaluatie Wet Bopz, deelrapport 4, Grensgebieden van de Wet Bopz (E.E. Können en A.J.J. van der Kwartel, red.), 2007, blz. 22 en 28 - 31. 5 Comorbiditeit is het gelijktijdig voorkomen van verschillende stoornissen bij één patiënt. 6 De advocaat van betrokkene heeft onder meer aangevoerd dat de toestand van betrokkene is verbeterd sedert het tijdstip waarop betrokkene was onderzocht, waardoor de geneeskundige verklaring niet meer juist is. Volgens hem is er geen hulpvraag meer: aanvankelijk wilde de familie dat betrokkene zou worden opgenomen, maar gelet op de gewijzigde situatie zouden zij daar nu van willen afzien en willen zoeken naar een alternatieve oplossing.


Uitspraak

5 oktober 2007 Eerste Kamer Rek.nr. R07/121HR RM/AS Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT 'S-GRAVENHAGE, VERZOEKER tot cassatie, advocaat: mr. D. Stoutjesdijk, t e g e n [Verweerder], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, advocaat: mr. O.C. Bondam. Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de officier van justitie en betrokkene. 1. Het geding in feitelijke instantie De officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage heeft op 28 februari 2007, onder overlegging van een op 26 februari 2007 ondertekende geneeskundige verklaring van psychiater [betrokkene 1] als de niet bij de behandeling betrokken psychiater, een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank heeft het verzoek ter terechtzitting van 27 maart 2007 mondeling behandeld en daarbij gehoord: van betrokkene en zijn advocaat, de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige [betrokkene 2], een zoon en drie dochters van betrokkene. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank de verzochte (voorlopige) machtiging geweigerd. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen de beschikking van de rechtbank heeft de officier van justitie beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep. 3. Beoordeling van het middel De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, E.J. Numann, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 5 oktober 2007.