Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3321

Datum uitspraak2007-10-05
Datum gepubliceerd2007-10-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR07/123HR
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bopz; geweigerde voorlopige machtiging in een geval van alcoholverslaving/afhankelijkheid van alcohol; (andere) psychische stoornis als bedoeld in HR 23 september 2005, nr. R05/076, NJ 2007, 230, maatstaf; onbegrijpelijk oordeel.


Conclusie anoniem

R07/123HR Mr. F.F. Langemeijer Parket, 17 augustus 2007 Conclusie inzake: Officier van Justitie te 's-Gravenhage tegen [Verweerder] In deze zaak heeft de rechtbank de verzochte voorlopige machtiging geweigerd. Het cassatiemiddel stelt de vraag aan de orde of bij een alcoholverslaafde sprake is van een stoornis van de geestvermogens die de betrokkene gevaar doet veroorzaken. 1. De feiten en het procesverloop 1.1. De officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage heeft op 21 maart 2007 aan de rechtbank aldaar verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om gerekestreerde in cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven. Betrokkene verbleef toen krachtens een inbewaringstelling in het psychiatrisch ziekenhuis Parnassia te 's-Gravenhage. Bij het verzoekschrift is onder meer een geneeskundige verklaring overgelegd, op 19 maart 2007 opgemaakt en ondertekend door de geneesheer-directeur van dat ziekenhuis, die betrokkene heeft doen onderzoeken door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [betrokkene 1], die de geneeskundige verklaring mede heeft ondertekend. 1.2. De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 27 maart 2007. Gehoord zijn: betrokkene (geboren in 1944) en zijn advocaat en de behandelend arts [betrokkene 2]. 1.3. Bij beschikking van dezelfde datum heeft de rechtbank de verzochte machtiging geweigerd. De rechtbank stelde vast dat in de geneeskundige verklaring als diagnose is gesteld: "persisterende amnestische stoornis ten gevolge van langdurig fors alcoholmisbruik (Syndroom van Korsakov). Afhankelijkheid van alcohol". Na aanhaling van HR 23 september 2005, hierna te noemen, overwoog zij: "... dat de rechtbank, op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, ervan uitgaat dat betrokkene lijdt aan het Syndroom van Korsakov en de daarmee gepaard gaande oordeels- en kritiekstoornissen en (korte) geheugenproblemen, maar dat niet is gebleken dat dit gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen als hiervoor omschreven, zodat het verzoek niet kan worden toegewezen." 1.4. Namens de officier van justitie is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend. 2. Bespreking van het cassatiemiddel 2.1. Art. 2 lid 1 Wet Bopz vereist voor het verlenen van een voorlopige machtiging dat de betrokkene gestoord is in zijn geestvermogens. Art. 2 lid 2 voegt daaraan als vereisten toe dat de stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken en dat dit gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. De verhouding tussen deze wettelijke regels en alcoholverslaving is reeds aan de orde geweest in HR 23 september 2005, NJ 2007, 230 m.nt. J. Legemaate (BJ 2005, 35 m.nt. W. Dijkers), waarnaar ik moge verwijzen(1). De opvatting dat een alcoholverslaving nimmer een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz kan opleveren werd door de Hoge Raad uitdrukkelijk verworpen (rov. 3.4.1). 2.2. Of in een voorkomend geval sprake is van een stoornis van de geestvermogens van een zodanige aard dat een vrijheidsbeneming gerechtvaardigd is moet, telkens voor ieder individueel geval afzonderlijk, worden vastgesteld op basis van een objectief geneeskundig onderzoek door een specialist (psychiater). Het enkele feit dat de betrokkene verslaafd is, is daartoe niet voldoende. Van belang is, of de verslaving gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat aan de betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst (rov. 3.3.4 - 3.3.5). Deze, grotendeels aan de parlementaire geschiedenis van de Wet Bopz ontleende omschrijving dekt zowel gevallen van comorbiditeit(2) als gevallen waarin alleen sprake is van alcoholafhankelijkheid mits deze de bovengenoemde graad van ernst heeft bereikt(3). 2.3. Alcoholmisbruik gedurende langere tijd kan leiden tot een chronisch organisch psychosyndroom, het `syndroom van Korsakov'. Dit is een complex van verschijnselen dat erop duidt dat bepaalde hersenfuncties zijn aangetast. Kenmerkende verschijnselen bij dit syndroom zijn geheugenstoornissen, desoriëntatie naar tijd en plaats en confabulaties (het vertellen van gelegenheidsverzinsels, veelal om lacunes in het geheugen te maskeren). In zijn beschikking van 23 september 2005 (rov. 3.3.5) heeft de Hoge Raad overwogen dat, aangezien telkens per individueel geval op basis van een objectief medisch onderzoek moet worden beoordeeld of een vrijheidsbeneming gerechtvaardigd is, niet in het algemeen kan worden gezegd dat de aanwezigheid van het syndroom van Korsakov vereist is voor het oordeel dat sprake is van een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz(4), noch dat die diagnose op zichzelf daartoe voldoende is. 2.4. Wie zich regelmatig bedrinkt behoeft nog niet in zijn geestesvermogens gestoord te zijn, ook al schaadt hij daarmee (terstond of op termijn) zijn gezondheid: het alcoholmisbruik kan berusten op een eigen keuze van een wilsbekwame persoon. Heeft een persoon met een alcoholverslaving het stadium bereikt waarop de diagnose `syndroom van Korsakov' van toepassing is, dan is het de vraag of het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen van de patiënt wordt beïnvloed. Door een rechtbank is wel eens geoordeeld dat, ook al was het syndroom van Korsakov als diagnose gesteld, toch niet sprake was van een zodanige stoornis dat de betrokkene in overwegende mate onder invloed van die stoornis tot zijn gevaarvolle handelen komt(5). Daaruit volgt niet dat die rechtbank van oordeel was dat in dat geval geen sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, maar volgt m.i. dat de rechtbank van oordeel was dat niet werd voldaan aan de eis van oorzakelijk verband tussen de stoornis en het gevaar. Uit (rov. 3.3.5 van) de beschikking van 23 september 2005 leid ik af dat enkel met de diagnose `syndroom van Korsakov' nog niet vaststaat dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen van de patiënt wordt beïnvloed, noch vaststaat dat de stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken, noch vaststaat dat dit gevaar ernstig genoeg is om de vrijheidsbeneming te rechtvaardigen(6). Voor de praktijk lijkt mij met name van belang dat de beschikking van 23 september 2005 maatwerk eist. 2.5. Het cassatiemiddel in de huidige zaak klaagt dat het oordeel van de rechtbank blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd is. Het middel wijst op de inhoud van de geneeskundige verklaring waaruit volgens de klacht blijkt dat bij betrokkene sprake is van "psycho-organische stoornissen door gebruik van middelen (incl. intoxicatie)" en van "stoornissen door gebruik van middelen", die betrokkene het gevaar doen veroorzaken dat hij zichzelf van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen(7). 2.6. De rechtbank heeft de in HR 23 september 2005 geformuleerde maatstaf tot uitgangspunt genomen. De rechtsklacht stuit m.i. hierop af. In haar oordeel ligt besloten dat, ook al is ten aanzien van betrokkene het syndroom van Korsakov als diagnose gesteld, met inbegrip van oordeels- en kritiekstoornissen en problemen met het korte termijngeheugen, dit niet heeft geleid tot een stoornis van de geestvermogens die betrokkene gevaar doet veroorzaken en in elk geval niet voldoende is geacht om de verzochte vrijheidsbeneming te rechtvaardigen. 2.7. De subsidiaire motiveringsklacht is in het cassatierekest onder 2.6 nader toegelicht onder verwijzing naar een aantal passages in de geneeskundige verklaring. Kort samengevat, moet volgens de geneeskundige verklaring worden gevreesd voor gevaar dat betrokkene zichzelf ernstig letsel zal toebrengen (dit is als het belangrijkste gevaar aangekruist), evenals gevaar dat betrokkene zichzelf zal verwaarlozen en gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen(8). Dit onderzoeksresultaat is nader toegelicht met de mededeling dat betrokkene onder de blauwe plekken zit omdat hij regelmatig valt vanwege fors alcoholgebruik(9); dat betrokkene vaak een brandende sigaret uit zijn handen laat vallen, in verband waarmee voor brandgevaar wordt gevreesd; tenslotte is sprake van lichamelijke verwaarlozing (niet in staat voor zichzelf te zorgen, incontinent, neemt thuis geen medicatie omdat hij het vergeet). Twee maanden geleden is hij in comateuze toestand thuis gevonden. Volgens de geneeskundige verklaring ontbreekt het betrokkene volledig aan ziekte-inzicht. 2.8. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat niet is gebleken dat het geconstateerde syndroom van Korsakov (met inbegrip van de oordeels- en kritiekstoornissen en geheugenproblemen) gepaard gaat met andere psychische stoornissen, acht ik dat oordeel niet onbegrijpelijk. De geneeskundige verklaring maakt geen melding van comorbiditeit; in elk geval doet het cassatiemiddel daar geen beroep op. Volgens de behandelend arts heeft betrokkene geen andere stoornissen(10). 2.9. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat het geconstateerde syndroom van Korsakov in dit geval niet gepaard gaat met een stoornis van de geestvermogens van een zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat aan de betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst (de maatstaf van HR 23 september 2005), is voor de lezer inderdaad niet na te gaan waarop de rechtbank dit oordeel grondt. Naar de eigen vaststelling van de rechtbank gaat het syndroom van Korsakov in dit geval gepaard met oordeels- en kritiekstoornissen en (korte) geheugenproblemen. Indien de rechtbank meent dat oordeels- en kritiekstoornissen het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen in het geheel niet beïnvloeden, is onduidelijk waarop dat oordeel berust. Indien de rechtbank van oordeel is dat weliswaar een ziekelijke stoornis van de geestvermogens aanwezig is, maar het oorzakelijk verband tussen deze stoornis en het gevreesde gevaar ontbreekt, of indien de vastgestelde stoornissen door de rechtbank niet voldoende zijn geacht om de verzochte vrijheidsbeneming te rechtvaardigen, heeft de rechter weliswaar een beoordelingsvrijheid - de rechtbank is niet gebonden aan het oordeel van de niet bij de behandeling betrokken psychiater -, maar had op grond van de algemene motiveringseis wel nader gemotiveerd moeten worden wat de rechtbank daarbij voor ogen stond. De beslissing wordt in elk geval niet verklaard door de geneeskundige verklaring waarnaar de rechtbank verwijst. Om deze reden slaagt de subsidiaire motiveringsklacht en kan de bestreden beslissing m.i. niet in stand blijven. 3. Conclusie De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te 's-Gravenhage. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, 1 Zie voor de beslissing na verwijzing: Rb Rotterdam 22 november 2005, BJ 2006, 17. Zie ook: De Wet Bopz, artikelsgewijs commentaar, losbl., aant. 2.4.8 op art. 2 (W. Dijkers). 2 Comorbiditeit is het gelijktijdig voorkomen van verschillende stoornissen bij één patiënt. 3 Na de beschikking van de Hoge Raad is de problematiek van de psychiatrische behandeling van verslaafden nog aan de orde geweest in de rapportage van de Commissie derde evaluatie Wet Bopz: zie deelrapport 4 (E.E. Können en A.J.J. van der Kwartel, red.), Grensgebieden van de Wet Bopz, 2007, i.h.b. blz. 22 en 28 - 31. 4 De Hoge Raad nam hiermee afstand van Rb Zutphen 19 maart 2003, BJ 2003, 57 m.nt. R.H. Zuijderhoudt, een beslissing waarop de patiënt een beroep had gedaan. 5 Rb Zutphen 3 november 2004, BJ 2005, 22 m.nt. R. H. Zuijderhoudt; zie hierover alinea 2.17 van mijn conclusie voor HR 23 september 2005, reeds aangehaald. 6 Zie ook de noot van W. Dijkers onder die beschikking in BJ 2005, 35, onder punt 2. 7 Vgl. rubriek 4.d, respectievelijk 5.b van de geneeskundige verklaring. 8 Het eveneens aangekruiste gevaar dat betrokkene maatschappelijk ten onder gaat laat ik hier buiten beschouwing. 9 Volgens de geneeskundige verklaring heeft betrokkene eenmaal zijn enkel gebroken. 10 Zie het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.


Uitspraak

5 oktober 2007 Eerste Kamer Rek.nr. R07/123HR RM Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT 'S-GRAVENHAGE, VERZOEKER tot cassatie, advocaat: mr. D. Stoutjesdijk, t e g e n [Verweerder], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, niet verschenen. Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de officier van justitie en betrokkene. 1. Het geding in feitelijke instantie De officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage heeft op 21 maart 2007, onder overlegging van een op 19 maart 2007 door de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis Parnassia te 's-Gravenhage en psychiater [betrokkene 1] als de niet bij de behandeling betrokken psychiater ondertekende geneeskundige verklaring, een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank heeft het verzoek ter terechtzitting van 27 maart 2007 mondeling behandeld in aanwezigheid van betrokkene en zijn advocaat en de behandelend arts [betrokkene 2]. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank de verzochte (voorlopige) machtiging geweigerd. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen de beschikking van de rechtbank heeft de officier van justitie beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank 's-Gravenhage. 3. Beoordeling van het middel 3.1 De rechtsklacht faalt. De rechtbank heeft bij haar beoordeling van het verzoek van de officier van justitie - terecht - vooropgesteld dat alcoholverslaving, ook indien wordt aangenomen dat dit een psychiatrische ziekte is, niet tot toepassing van de Wet Bopz kan leiden tenzij de verslaving gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed, dat de betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst (HR 23 september 2005, nr. R05/076, NJ 2007, 230). 3.2 De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting ervan uitgegaan dat betrokkene lijdt aan het syndroom van Korsakov en de daarmee gepaard gaande oordeels- en kritiekstoornissen en (korte) geheugenproblemen, maar dat niet is gebleken dat dit gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen als hiervoor in 3.1 omschreven. De motiveringsklacht voert onder verwijzing naar gegevens die vermeld zijn in de geneeskundige verklaring, het behandelplan en de voortgangsrapportage aan dat laatstbedoeld oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk is. 3.3 Deze klacht is gegrond. De geneeskundige verklaring vermeldt als symptomen, gedragingen en feiten op grond waarvan geoordeeld wordt dat betrokkene lijdt aan een stoornis van geestesvermogens onder meer (i) dat betrokkene een sterk gestoord kortetermijngeheugen heeft en de hiaten in het geheugen opvult met het herhalen van zinnen en confabulaties, en dat betrokkene gediagnosticeerd is met het syndroom van Korsakov, (ii) dat betrokkene afhankelijk is van zorg omdat hij zichzelf slecht verzorgt en daarbij ook incontinent is, (iii) dat betrokkene veel alcohol drinkt ondanks dat hem herhaaldelijk verteld is dat dit gecontraïndiceerd is in verband met lichamelijke en psychische complicaties en (iv) dat betrokkene slecht eet, omdat hij dit vergeet. Als gedragingen van betrokkene op grond waarvan geoordeeld wordt dat diens stoornis van geestesvermogens een gevaar oplevert voor hemzelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen noemt de geneeskundige verklaring onder meer (v) dat betrokkene onder de blauwe plekken zit omdat hij regelmatig valt vanwege fors alcoholgebruik, (vi) dat betrokkene fors rookt (te zien aan de bruine verkleuring van zijn vingers) en vaak de brandende sigaret uit zijn handen laat vallen. Het gevaar bestaat volgens de geneeskundige verklaring daaruit dat betrokkene zichzelf ernstig lichamelijk letsel toebrengt door het regelmatig vallen, brandgevaar en verwaarlozing van zowel de lichamelijke als geestelijke gezondheid. Daarnaast vermeldt de geneeskundige verklaring onder meer dat betrokkene nu is opgenomen vanwege lichamelijk letsel (gebroken enkel), dat betrokkene ongeveer twee maanden geleden in comateuze toestand thuis is gevonden, dat er diverse brandplekken op de bank zitten en dat betrokkene ongeveer twee weken geleden een grote blaar op zijn vingers had ten gevolge van verbranding door een sigaret. Zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, is onduidelijk waarom de rechtbank oordeelde dat het syndroom van Korsakov met de daarmee gepaard gaande oordeels- en kritiekstoornissen en (korte) geheugenproblemen waaraan betrokkene lijdt niet gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen als hiervoor bij 3.1 bedoeld. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 27 maart 2007; verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar die rechtbank. Deze beschikking is gegeven door de raadsheren J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, E.J. Numann, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 5 oktober 2007.