Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3337

Datum uitspraak2007-09-04
Datum gepubliceerd2007-09-11
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers292255 / JE RK 07-1746
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing verlenging machtiging tot uithuisplaatsing.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector Familie- en Jeugdrecht Kinderrechter VERLENGING ONDERTOEZICHTSTELLING EN AFWIJZING VERLENGING MACHTIGING TOT UITHUISPLAATSING zaak/rekestnummer: 292255 / JE RK 07-1746 datum uitspraak: 4 september 2007 BESCHIKKING op het verzoekschrift van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, vestiging [...] (verder Bureau Jeugdzorg). Het verzoekschrift heeft betrekking op de minderjarige: [de minderjarige], geboren te [plaats] op [datum] 1994, kind uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van: [de vader] (verder de vader), wonende te [adres], en [de moeder] (verder de moeder), wonende te [adres], die het ouderlijk gezag alleen uitoefent. De minderjarige verblijft in een AWBZ-voorziening. PROCESGANG De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 12 september 2006 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd van 16 september 2006 tot 16 september 2007. Voorts heeft de kinderrechter bij voormelde beschikking de aan Bureau Jeugdzorg gegeven machtiging om voornoemde minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een AWBZ-voorziening verlengd van 16 september 2006 tot 16 september 2007. Op 30 juli 2007 heeft Bureau Jeugdzorg een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige voor de duur van de ondertoezichtstelling. Daarbij zijn overgelegd het hulpverleningsplan en een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling. Het verzoekschrift is op 4 september 2007 ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Ter terechtzitting zijn verschenen: - mevrouw [A], namens Bureau Jeugdzorg; - de moeder, vergezeld van haar partner, mevrouw [B]; - de advocaat van de moeder, mr. R.G. van den Heuvel. De minderjarige is in raadkamer gehoord. BEOORDELING De vader is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, doch niet verschenen. Mevrouw [A] heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat het [instelling 1], waar de minderjarige thans verblijft, niet de ideale plek is voor de minderjarige en dat zij in afwachting is van een plek in [instelling 2] te [plaats]. Zij heeft tevens aangegeven dat de minderjarige in het [instelling 1] verblijft met oudere meisjes, dat zij heel kwetsbaar is en dat de kans groot is dat zij daar in een negatieve spiraal terechtkomt. Zij maakt zich ernstig zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige en acht het niet in het belang van de minderjarige om nog langer in het [instelling 1] te verblijven, aldus mevrouw [A]. In overleg met de gedragswetenschapper is derhalve vandaag besloten om de minderjarige bij het [instelling 1] weg te halen en ter overbrugging tot de plaatsing in [instelling 2] te [plaats], de minderjarige met extra begeleiding tijdelijk terug te laten plaatsen bij de moeder. Daarbij heeft mevrouw [A] opgemerkt dat een tijdelijke plaatsing in een crisisplek niet in het belang is van de minderjarige. Desgevraagd heeft mevrouw [A] aangegeven dat zij een aanhouding van het verzoek verlenging machtiging uithuisplaatsing bepleit. Mr. Van den Heuvel heeft, onder overlegging van een pleitnota, gepleit om de machtiging tot uithuisplaatsing niet te verlengen. Hij heeft daartoe naar voren gebracht dat de minderjarige al twee jaar is geobserveerd, dat al in februari 2007 voor een ieder bekend was dat het [instelling 1] geen goede plek was voor de minderjarige. Hij pleit er derhalve voor om de minderjarige terug te laten plaatsen bij de moeder en begeleiding aan hen te geven om in gezinsverband te leven. Daarbij heeft hij naar voren gebracht dat de begeleiding door het [instelling 3] goed verloopt en kan worden uitgebreid en dat begeleiding van [instelling 4] ook ambulant kan worden gegeven als de minderjarige weer bij de moeder thuis is. De moeder heeft ingestemd met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, doch verzet zich tegen een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige. De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. Voor wat betreft het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter als volgt. De minderjarige verblijft thans al geruime tijd in het [instelling 1] en zicht op plaatsing op korte termijn in [instelling 2] is nog steeds onduidelijk. Bureau Jeugdzorg heeft thans aangegeven dat een langer verblijf in het [instelling 1] zal leiden tot ernstiger problematiek bij de minderjarige en dat het noodzakelijk wordt geacht om de minderjarige daar weg te halen. Nu de minderjarige ook niet gebaat is bij plaatsing in een crisisplek heeft Bureau Jeugdzorg ervoor gekozen om de minderjarige alsnog tijdelijk terug te laten plaatsen bij de moeder totdat er een plek vrijkomt in [instelling 2]. In het verzoekschrift werd een terugplaatsing bij moeder nog 'uitgesloten'. De kinderrechter is van oordeel dat Bureau Jeugdzorg hiermee aangeeft - niettegenstaande zijn eerdere standpunt dienaangaande - dat het voldoende vertrouwen heeft dat de moeder de verzorging en opvoeding van de minderjarige weer op zich gaat nemen, althans voor korte tijd. De kinderrechter overweegt dat het niet in het belang van de minderjarige is, indien er met haar wordt 'gesold'. Dit betekent dat indien de moeder in de ogen van Bureau Jeugdzorg nu tijdelijk kan worden belast met de verzorging van de minderjarige, de moeder dan ook de kans moet worden gegeven om te laten zien dat zij duurzaam zelf de opvoeding en verzorging van de minderjarige op zich kan nemen. Het geven van een eerlijke kans aan de moeder verdraagt zich niet met een aanhouding van het verzoek. Het verzoek dient te worden afgewezen en de kinderrechter spreekt de hoop uit dat de moeder met de nodige extra ondersteuning om sterker te worden in haar ouderrol en met de steun van haar partner de thuisplaatsing van de minderjarige zal doen slagen. Derhalve zal als volgt worden beslist. BESLISSING De kinderrechter: verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige van 16 september 2007 tot 16 september 2008 met behoud van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. van den Bergh, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2007, in tegenwoordigheid van A.U. Hatuina als griffier. Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te 's-Gravenhage.