Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3341

Datum uitspraak2007-08-17
Datum gepubliceerd2007-09-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/740110-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medeplegen opzettelijk brandstichten in moskee. Verdachte is samen met twee vrienden naar een moskee gereden; zij hadden een molotovcocktail bij zich. In eerste instantie lieten zij zich weerhouden omdat er licht brandde, waaruit zij opmaakten dat er nog mensen aanwezig waren. Toen dit een half uur later nog zo bleek te zijn, was hun geduld op en werd het projectiel door een raam van de moskee naar binnen geworpen. Het pand vatte meteen vlam. De vier mannen, die in de moskee een spelletje domino speelden, hebben doodsangsten uitgestaan. Dat het niet erger is afgelopen, is slechts te danken aan het feit dat één van de mannen door het vuur is gerend, een brandblusser heeft gepakt en daarmee de brand heeft weten te blussen. Het door verdachte gepleegde feit getuigt niet alleen van lafhartigheid. Het is tevens een uiting van verregaande intolerantie jegens andere culturen en hun religies. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan het schenden van Joodse graven. Het thans gepleegde feit is naar het oordeel van de rechtbank, mede gezien de motieven van verdachte en zijn mededaders, uitermate ernstig en is onacceptabel in de Nederlandse samenleving. Voor vonnissen medeverdachten zie LJN: BA6136 en LJN: BA6137.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Parketnummer: 15/740110-07 en 15/082179-04 (tul) Uitspraakdatum: 17 augustus 2007 Tegenspraak VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 augustus 2007 in de zaak tegen: Verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats] thans gedetineerd in P.I. Flevoland – HvB Almere Binnen. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat 1. PRIMAIR: hij op of omstreeks 22 januari 2007 te Edam, gemeente Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een gebouw (waarin is gevestigd een Marokkaanse stichting "Op weg van de toekomst" en/of een gebedsruimte), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een "molotovcocktail", althans een tot ontbranding gebrachte fles gevuld met een brandversnellend middel en een doek tegen/door een raam en/of raamkozijn van dat gebouw gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een raam en/of raamkozijn van dat gebouw, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan het raamkozijn en/of een of meer muren en/of de gang van dat gebouw, althans dat gebouw, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen die zich in voornoemd gebouw bevonden, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], en/of de bewoners van de belendende percelen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was; SUBSIDIAIR: [medeverdachte 1] op of omstreeks 22 januari 2007 te Edam, gemeente Edam-Volendam, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een gebouw (waarin is gevestigd een Marokkaanse stichting "Op weg van de toekomst" en/of een gebedsruimte), immers heeft die [medeverdachte 1] toen aldaar opzettelijk een "molotovcocktail", althans een tot ontbranding gebrachte fles gevuld met een brandversnellend middel en een doek tegen/door een raam en/of raamkozijn van dat gebouw gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een raam en/of raamkozijn van dat gebouw, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan het raamkozijn en/of een of meer muren en/of de gang van dat gebouw, althans dat gebouw, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen die zich in voornoemd gebouw bevonden, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], en/of de bewoners van de belendende percelen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 22 januari 2007 te Edam, gemeente Edam-Volendam, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door toen en aldaar: - met zijn, verdachtes, voertuig die [medeverdachte 1] naar genoemde locatie in Edam te brengen, in elk geval te vervoeren en/of - de zogenaamde molotovcocktail in zijn, verdachtes, voertuig naar genoemde locatie in Edam mee te nemen en/of te vervoeren en/of - als uitkijk te fungeren teneinde bij mogelijk gevaar of onraad waarschuwend op te treden; 2. PRIMAIR: hij in de nacht van op of omstreeks 18 op 19 november 2006 te Volendam, gemeente Edam-Volendam, opzettelijk een mobiele telefoon (merk Samsung, type E770), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder en/of bewaarder (nadat hij die telefoon van een andere persoon had aangenomen en/of in handen had gekregen), onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; SUBSIDIAIR: hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 18 november 2006 tot en met 29 januari 2007 te Volendam en/of Edam, gemeente Edam-Volendam, in elk geval in Nederland, een mobiele telefoon (merk Samsung) (telkens) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die telefoon wist, in elk geval redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof; 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Bewijs 3.1 Bewijsoverweging feit 1 De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte samen met anderen een molotov cocktail naar een moskee heeft gegooid maar hierbij slechts behulpzaam is geweest. Verdachte dient derhalve van het primair tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij, Ron [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op weg naar de moskee een rolverdeling hebben afgesproken: [medeverdachte 1] zou de molotov-cocktail gooien, [medeverdachte 2] zou op de uitkijk staan en verdachte zou de vluchtauto besturen. Hiermee staat vast dat er sprake was van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, dat verdachte dient te worden aangemerkt als medepleger. 3.2 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat 1. PRIMAIR: hij op 22 januari 2007 te Edam, gemeente Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een gebouw, waarin is gevestigd een Marokkaanse stichting "Op weg van de toekomst" en een gebedsruimte, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar opzettelijk een "molotovcocktail", althans een tot ontbranding gebrachte fles gevuld met een brandversnellend middel en een doek, door een raam gegooid ten gevolge waarvan het raamkozijn en muren en de gang van dat gebouw, gedeeltelijk zijn verbrand terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen die zich in voornoemd gebouw bevonden, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], te duchten was. 2. PRIMAIR: hij in de nacht van 18 op 19 november 2006 te Volendam, gemeente Edam-Volendam, opzettelijk een mobiele telefoon (merk Samsung, type E770) toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als bewaarder, nadat hij die telefoon van een andere persoon had aangenomen, onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend; Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. Strafbaarheid van de feiten Het bewezenverklaarde levert op: Feit 1: primair: medeplegen van opzettelijk brandstichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, Feit 2: primair: verduistering. 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van sanctie(s) en van overige beslissingen 6.1 De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft - zakelijk weergegeven - tot het navolgende gerekwireerd: - Bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten; - Oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Verslavingsreclassering Arrondissement Haarlem, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht; - Tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf opgelegd d.d. 8 november 2004 bij vonnis van de politierechter te Haarlem parketnummer 15/082179-04. 6.2 Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst de feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de Pro Justitia uitgebrachte rapportages van 30 mei 2007 (psychiatrisch rapport), 29 juni 2007 (psychologisch rapport) en het vanwege Reclassering Nederland, arrondissement Haarlem uitgebrachte rapport van 2 augustus 2007. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte is samen met twee vrienden naar een moskee gereden; zij hadden een molotovcocktail bij zich. In eerste instantie lieten zij zich weerhouden omdat er licht brandde, waaruit zij opmaakten dat er nog mensen aanwezig waren. Toen dit een half uur later nog zo bleek te zijn, was hun geduld op en werd het projectiel door een raam van de moskee naar binnen geworpen. Het pand vatte meteen vlam. De vier mannen, die in de moskee een spelletje domino speelden, hebben doodsangsten uitgestaan. Dat het niet erger is afgelopen, is slechts te danken aan het feit dat één van de mannen door het vuur is gerend, een brandblusser heeft gepakt en daarmee de brand heeft weten te blussen. Het door verdachte gepleegde feit getuigt niet alleen van lafhartigheid. Het is tevens een uiting van verregaande intolerantie jegens andere culturen en hun religies. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan het schenden van Joodse graven. Het thans gepleegde feit is naar het oordeel van de rechtbank, mede gezien de motieven van verdachte en zijn mededaders, uitermate ernstig en is onacceptabel in de Nederlandse samenleving. Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte reeds eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Aan de andere kant houdt de rechtbank rekening met de rapportage van de psycholoog, [psycholoog], en de psychiater, [psychiater]. Zij stellen beiden dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, in de vorm van ADHD, en van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis, welke stoornissen een rol hebben gespeeld bij het gepleegde feit. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank neemt deze conclusie over en zal hier bij de strafoplegging rekening mee houden. Voor wat betreft de kans op recidive stellen de psycholoog en psychiater dat deze aanwezig is indien geen behandeling plaatsvindt. Zij achten behandeling geïndiceerd, gericht op de ADHD, de persoonlijkheidsstoornis, de agressieproblematiek en de verslavingsproblematiek van verdachte, waarbij aandacht voor het rechtse gedachtegoed van verdachte wenselijk zou zijn. Zij adviseren een klinische behandeling, welke later kan overgaan in ambulante behandeling en begeleid wonen. Mede in het licht van de bevindingen van de psycholoog en psychiater adviseert Brijder Verslavingszorg om verdachte gedurende een proeftijd van 3 jaar reclasseringstoezicht op te leggen, in welk kader verdachte zich klinisch zal moeten laten behandelen en tevens een COVA training zal dienen te volgen. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Een gedeelte daarvan behoeft vooralsnog niet ten uitvoer te worden gelegd om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan. Daarnaast zal, conform het advies van Brijder Verslavingszorg, aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarde worden verbonden dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van Brijder Verslavingszorg, ook als dat inhoudt dat hij zich klinisch zal laten behandelen en een COVA-training zal volgen. In afwijking van de straf van verdachtes mededaders zal de rechtbank aan verdachte voor het onderhavige feit geen werkstraf opleggen. Dit omdat de rechtbank het van groot belang acht dat verdachte zo snel mogelijk begint aan zijn behandeling, die het nodige van verdachte zal vragen. 6.3 Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf Bij vonnis van 8 november 2004 heeft de kinderrechter te Haarlem verdachte veroordeeld wegens openlijke geweldpleging tot werkstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen jeugddetentie. Ten aanzien van deze werkstraf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat betrokkene zich binnen die periode niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Bij vonnis van 2 juni 2006 van de Politierechter te Haarlem is verdachte veroordeeld wegens het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, en is de helft van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf tenuitvoergelegd. De Politierechter heeft ten aanzien van het resterende gedeelte de proeftijd verlengd met één jaar. Deze proeftijd was nog niet geëindigd ten tijde van het plegen van de onder 3.2 bewezenverklaarde feiten. De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat genoemde, niet tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd. De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van Justitie daarin ontvankelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit. Gelast zal mitsdien worden, gelet op artikel 14g van het wetboek van Strafrecht, de tenuitvoerlegging van de werkstraf voor de duur van twintig uren, subsidiair tien dagen jeugddetentie. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: Wetboek van Strafrecht: 9, 14a, 14b, 14c, 47, 157, 321. 8. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF (12) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot ZES (6) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaar. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien: – verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt; – verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Brijder Verslavingszorg, arrondissement Haarlem, thans in de persoon van mevrouw M. Muurling, ook als zulks inhoudt een klinische behandeling en een COVA-training. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Wijst toe de vordering van de officier van justitie opgelegd in de zaak met parketnummer 15/082179-04 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet tenuitvoergelegde werkstraf, groot TWINTIG (20) uren, subsidiair tien (10) dagen jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de Politierechter te Haarlem d.d. 2 juni 2006. Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. H.J.M. Burg voorzitter, mrs. W.C.J. Robert en C.J. Hummel, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.A. Banning, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 augustus 2007.