Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3348

Datum uitspraak2007-07-24
Datum gepubliceerd2007-09-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/694112-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontnemingsvordering.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Tegenspraak Parketnummer : 15/694112-06 Uitspraakdatum : 24 juli 2007 BESLISSING (ex artikel 36e Sr) 1. De vordering Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 10 juli 2007 ten aanzien van de feiten zoals onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegd in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht tot een maximum van euro € 263.230,32 - welke vordering ter terechtzitting is verminderd tot € 55.324,82 - in de zaak tegen: [veroordeelde] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard. De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier en het ontnemingsdossier. Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek van de openbare terechtzitting van 10 juli 2007. 2. De overwegingen Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 24 juli 2007 is voornoemde [veroordeelde] veroordeeld terzake van, voor zover van belang: Feit 2: poging oplichting Feit 3: oplichting Feit 4: een gewoonte maken van witwassen De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onder voormeld parketnummer aangelegd straf- en ontnemingsdossier alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting in zowel de strafzaak als de ontnemingszaak aannemelijk is geworden dat veroordeelde door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor hij is veroordeeld, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Door het Openbaar Ministerie is overgelegd een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal ontneming d.d. 24 januari 2007, waarin – zakelijk weergeven – staat beschreven dat veroordeelde de navolgende bedragen wederrechtelijk zou hebben verkregen en daar voordeel van heeft gehad: In de zaak [betrokkene 1] : € 169.087,50 In de zaak [betrokkene 2] : € 38.818,00 In de zaak [betrokkene 3] : € 11.324,82 In de zaak [betrokkene 4] : € 2.000,00 In de zaak [betrokkene 5] : € 42.000,00 Totaal : € 263.230,32. Ten aanzien van deze bedragen overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan in de zaken [betrokkene 2] en [betrokkene 3] is in de hoofdzaak niet komen vast te staan dat de door [betrokkene 1], [betrokkene 4] en [betrokkene 5] betaalde bedragen tot een totaalbedrag van € 213.087,50 (€ 169.087,50 + € 2.000,00 + € 42.000,00) daadwerkelijk aan veroordeelde zijn toegevallen. De rechtbank zal dit totaalbedrag in mindering brengen op de vordering. Ten aanzien van het te ontnemen bedrag in de zaak [betrokkene 2] is de rechtbank het navolgende van oordeel. In de hoofdzaak heeft [betrokkene 2] een vordering benadeelde partij ingediend. Deze is tot een bedrag van € 38.989,00 toegewezen. De rechtbank zal dit in de hoofdzaak toegewezen bedrag in mindering brengen op de vordering tot ontneming en stelt deze gelet op het voorgaande op nihil. Ten aanzien van het te ontnemen bedrag in de zaak [betrokkene 3] heeft de rechtbank in de hoofdzaak geoordeeld dat verdachte dit bedrag voorhanden heeft gehad. Aldus is de rechtbank van oordeel dat het bedrag van 11.324.82 euro voor toewijzing in aanmerking komt. Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die naar het oordeel van de rechtbank aanleiding geven voormeld bedrag te matigen. De rechtbank zal op grond van het vorenoverwogene en gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat veroordeelde ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien het eerder onder 4 vermelde feit het hierna te noemen bedrag aan de staat dient te betalen. 3. De beslissing De rechtbank legt aan de veroordeelde de verplichting op om ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen een bedrag van euro 11.324,82, (zegge elf duizend driehonderdvierentwintig euro en tweeëntachtig cent). 4. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Deze beslissing is gegeven door: mr. Scholte, voorzitter, mrs. Terwiel en Eichperger, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Touwen, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juli 2007. Mr. Eichperger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.