Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3352

Datum uitspraak2007-09-11
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5913 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO. Juistheid van het medisch oordeel.


Uitspraak

05/5913 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 25 augustus 2005, 04/1536 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 11 september 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. D.C. Coppens, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld. Voor de gronden van het beroep is verwezen naar een op 2 oktober 2005 gedateerde en door appellantes vader [naam vader] opgestelde brief. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 31 juli 2007, waar appellante en haar gemachtigde met voorafgaand bericht niet zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs. II. OVERWEGINGEN Appellante, die voorheen werkzaam was als dierenartsassistente in een urenomvang van 25 uur per week, heeft zich op 17 april 1997 ziek gemeld met psychische klachten bij een arbeidsconflict en psoriasis. Het Uwv heeft appellante per einde wachttijd, op 16 april 1998, een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar de klasse 80 tot 100%. Appellante heeft per 16 oktober 2000 voor 19 uur per week hervat in haar functie van dierenartsassistente bij een andere werkgever. De WAO-uitkering van appellante is daarop met ingang van 16 oktober 2000, onder toepassing van artikel 44 van de WAO, uitbetaald naar de klasse 15 tot 25% en met ingang van 25 november 2003 herzien naar die klasse. Het Uwv heeft de uitkering van appellante na een herbeoordeling bij besluit van 7 juli 2004 ingetrokken. Dit besluit berust op het medisch standpunt dat de huidaandoening van appellante voor de verzorging wat tijd vergt en enige sociale beperkingen geeft, maar dat appellante met deze beperkingen duurzaam arbeid kan verrichten. De arbeidsdeskundige R.A. van Voorst concludeerde op basis van een theoretische schatting van appellantes arbeidsmogelijkheden dat er geen relevant verlies aan verdiencapaciteit resteerde. Het Uwv heeft bij besluit op bezwaar van 17 november 2004 (hierna: het bestreden besluit) zijn primair besluit gehandhaafd. Namens appellante is in beroep gesteld dat de verzorging van haar huidaandoening niet anderhalf uur per dag vergt maar drie uur en dat zij psychisch overbelast zal raken indien zij meer dan 19 uur per week moet werken. Het Uwv heeft in beroep nader uiteengezet dat de verspreiding van huidschilfers niet storend is voor de uitoefening van de in de voorgehouden functies genoemde werkzaamheden. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De in beroep namens appellante aangevoerde grieven zijn in hoger beroep in essentie herhaald. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het besteden besluit in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank, en met overneming van de overwegingen in de aangevallen uitspraak, bevestigend. Hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd bevat in vergelijking met hetgeen in beroep is aangevoerd geen nieuwe gezichtspunten. Nu de Raad in hetgeen namens appellante is aangevoerd geen aanleiding ziet te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts omtrent de vaststelling van de beperkingen van appellante, ziet de Raad geen noodzaak om de behandelend huidspecialist of een andere deskundige te raadplegen. De Raad wijst er ten overvloede op dat de besluitvorming in het kader van de Wet REA buiten de omvang van dit geding valt. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 september 2007. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) M. Gunter. DK