Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3361

Datum uitspraak2007-06-15
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-004845-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof is van oordeel dat er, gelet op de misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd en het gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan blijkt uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie en de planmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie, sprake is van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.


Uitspraak

Parketnummer : 20-004845-06 Uitspraak : 15 juni 2007 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank ’s Hertogenbosch van 21 december 2006 in de strafzaak met parketnummer 01/839270-06 tegen: [verdachte], geboren te [adres] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats][adres], [adres], thans verblijvende in [adres penitentiaire inrichting] waarbij verdachte ter zake van de feiten: 1. Poging tot doodslag; 2. Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven; 3. Diefstal; 4. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak; 5. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak; 6. Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak; 8. Diefstal door twee of meer verenigde personen, is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest, met toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3], telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel conform artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Omvang hoger beroep Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 8 is ten laste gelegd, met inbegrip van de op deze feiten betrekking hebbende beslissingen op vorderingen van benadeelde partijen. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, behoudens de opgelegde straf en dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren zal opleggen, met aftrek van voorarrest. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing. Tenlastelegging Aan verdachte is - voor zover aan het hof onderworpen - ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 25 augustus 2006 te [adres] tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp en puntig voorwerp in de borst, althans in het lichaam heeft gestoken en/of tegen het lichaam heeft geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 25 augustus 2006 te [adres] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Keldermansstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het schoppen tegen de deur van de woning van die [slachtoffer 1], en het slaan en/of schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1], waarbij hij, verdachte, het slachtoffer met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borststreek heeft geslagen/gestoken, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (te weten een steekwond op de borst) voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad; 2. hij in of omstreeks de periode 1 februari 2006 tot en met 25 augustus 2006 te [adres], althans in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie die bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van misdrijven zoals bedoeld in artikel 310 juncto 311 van het Wetboek van Strafrecht, te weten het (in wisselende samenstellingen, tezamen en in vereniging met elkaar) plegen van diefstallen van kentekens en/of het plegen van diefstallen uit bedrijven waarbij al dan niet de toegang tot die bedrijven werd verschaft en/of de weg te nemen goederen onder bereik werden gebracht door middel van braak en/of verbreking; 3. hij op of omstreeks 10 augustus 2006 te [adres] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles motorolie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s); 4. hij op of omstreeks 10 augustus 2006 te [adres] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft weggenomen sigaretten en/of telefoonkaarten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij de schuldige(n) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak en/of verbreking, te weten door het openbreken van de achterdeur; 5. hij op of omstreeks 11 augustus 2006 te [adres] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid rookwaar en/of een aantal, 72, blikjes [merk], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij de schuldige(n) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak en/of verbreking, te weten door het forceren van het rolluik en de buitendeur; 6. hij op of omstreeks 11 augustus 2006 te [adres] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij de schuldige(n) heeft/hebben getracht de goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, te weten het openbreken van een tweetal deuren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 8. hij op of omstreeks 27 juli 2006 te [adres] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen gsm’s, navigatiesystemen en een portable dvd-speler, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s). Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Naar het oordeel van het hof kan niet worden bewezen dat verdachte deel heeft uitgemaakt van de groep personen die op 10 augustus 2006 de diefstal met braak en/of verbreking in [benadeelde 5] te [adres] heeft gepleegd. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 5, 6 en 8 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. primair: hij op 25 augustus 2006 te [adres], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] met een mes in de borst heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij in de periode 1 februari 2006 tot en met 25 augustus 2006 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie die bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van misdrijven zoals bedoeld in artikel 310 juncto 311 van het Wetboek van Strafrecht, te weten het plegen van diefstallen uit bedrijven waarbij al dan niet de toegang tot die bedrijven werd verschaft door middel van braak en/of verbreking; 3. hij op 10 augustus 2006 te [adres] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles motorolie toebehorende aan [benadeelde 4]; 5. hij op 11 augustus 2006 te [adres] tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid rookwaar en 72 blikjes [merk], toebehorende aan [benadeelde 2], waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, te weten door het forceren van het rolluik en de buitendeur; 6. hij op 11 augustus 2006 te [adres] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig goed toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, waarbij de schuldigen hebben getracht de goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, te weten het openbreken van een tweetal deuren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 8. hij op 27 juli 2006 te [adres] tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen gsm’s, navigatiesystemen en een portable dvd-speler toebehorende aan [benadeelde 3]. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Met betrekking tot het onder 1 primair bewezen verklaarde overweegt het hof het navolgende. Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof af dat verdachte het slachtoffer op 25 augustus 2006 te [adres] op tepelhoogte met een mes in de borst heeft gestoken. Naar het oordeel van het hof is deze gedraging naar haar uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte het opzet op dit gevolg heeft gehad. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken van feiten of omstandigheden, die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Met betrekking tot het onder 5 en 6 bewezen verklaarde overweegt het hof het navolgende. [medeverdachte 2] heeft verklaard, dat dezelfde groep van 4 personen op 11 augustus 2006 de inbraak in het tankstation [benadeelde 2] te [adres] (feit 5) en de poging tot inbraak in het tankstation [benadeelde 6] te [adres] (feit 6) heeft gepleegd . Dat de inbraak in het tankstation [benadeelde 2] te [adres] door 4 personen is gepleegd, wordt bevestigd door beelden van bewakingscamera’s die van deze inbraak zijn gemaakt. [medeverdachte 2] heeft voorts verklaard dat hijzelf en [medeverdachte 3] deel uitmaakten van die vaste groep, maar dat hij de namen van de twee andere personen niet wilde noemen. Op de vraag hoe de personen van de groep elkaar tijdens een inbraak noemden, heeft [medeverdachte 2] verklaard dat afgesproken was dat ‘men elkaar in het tankstation nooit met de eigen naam zou aanspreken, omdat er mogelijk naast videobeelden van de bewakingscamera’s ook geluiden zouden kunnen worden opgenomen’. Volgens [medeverdachte 2] was daarom afgesproken dat hijzelf [medeverdachte 2] werd genoemd, dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 3] werd genoemd, dat [medeverdachte 1] [medeverdachte 1] werd genoemd en dat [verdachte], zijnde verdachte, [verdachte] werd genoemd. [medeverdachte 3] heeft zijn betrokkenheid bij deze inbraak en poging tot inbraak bekend en heeft bevestigd dat deze bijnamen tijdens de inbraken werden gebruikt . Op grond van het vorenstaande acht het hof, anders dan door de raadsman van verdachte is betoogd, - een en ander ook bezien in onderlinge samenhang en (tijds)verband met hetgeen overigens uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt - wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan. Met betrekking tot het onder 2 bewezen verklaarde overweegt het hof het navolgende. Voor een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de organisatie het plegen van meer misdrijven tot oogmerk heeft. Voor het bewijs van dit oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie. Uit de verklaringen van [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , voor zover tot het bewijs gebezigd, blijkt dat: - een vaste groep bestaande uit verdachte, [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1], in de periode van 1 februari 2006 tot en met 25 augustus 2006 inbraken in bedrijven heeft gepleegd; - er in de groep sprake was van een bepaalde taakverdeling en wel dat [medeverdachte 2] zorg droeg voor de koevoeten, [medeverdachte 3] ging over de auto’s en het afzetten van de goederen werd door een van de anderen gedaan; - afgesproken werd dat er voornamelijk bij tankstations zou worden ingebroken en dat getracht zou worden zoveel mogelijk sigaretten en rookwaar weg te nemen; - afgesproken werd dat ‘een ieder afzonderlijk overdag zou gaan kijken bij welke benzinestations wat te halen was’; - bij meerdere inbraken gebruik werd gemaakt van een gezamenlijk betaalde groene [merk], welk voertuig was voorzien van een technisch hulpmiddel, waardoor het mogelijk was om de verlichting aan de achterzijde van deze auto totaal uit te schakelen, met het doel herkenning en achtervolging door de politie te voorkomen; - ‘men elkaar in het tankstation nooit met de eigen naam zou aanspreken, omdat er mogelijk naast videobeelden van de bewakingscamera’s ook geluiden zouden kunnen worden opgenomen’ en dat derhalve was afgesproken dat [medeverdachte 2] [medeverdachte 2] werd genoemd, dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 3] werd genoemd, dat [medeverdachte 1] [medeverdachte 1] werd genoemd en dat [verdachte], zijnde verdachte, [verdachte] werd genoemd. Uit de genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien ook met hetgeen overigens uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren komt, leidt het hof, anders dan door de raadsman van verdachte is betoogd, af, dat verdachte in de periode van 1 februari 2006 tot en met 25 augustus 2006 in Nederland deel heeft genomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Hetgeen door de raadsman van verdachte overigens ter zake ter verdediging is betoogd, doet aan het vorenstaande niet af. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het onder 1 primair bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 45, eerste lid, van die wet. Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 140 (oud), eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 5 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4° en 5° van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 310 van die wet. Het onder 6 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4° en 5° van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 310 juncto artikel 45, eerste lid, van die wet. Het onder 8 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4° van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 310 van die wet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - de omstandigheid dat de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 24 mei 2007 reeds eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten als onder 1 primair, 3, 5, 6 en 8 bewezen zijn verklaard is veroordeeld; - de mate waarin het bewezen verklaarde schade teweeg heeft gebracht bij de benadeelden; - het gewelddadige karakter van het onder 1 primair bewezen verklaarde en de achtergrond van het bewezen verklaarde handelen, te weten het halen van verhaal; - de omstandigheid dat verdachte in georganiseerd verband met zijn zoon en diens vrienden zich heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Het hof komt tot een bewezenverklaring van minder dan waarvan in de vordering van de advocaat-generaal is uitgegaan. Het hof heeft hiermee rekening gehouden bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf. Het hof komt op grond van voormelde overwegingen tot een oplegging van een straf welke afwijkt van datgene dat door het openbaar ministerie gevorderd is en welke afwijkt van datgene dat door of namens de verdachte ter verdediging is bepleit. Het hof acht de hierna op te leggen straf zowel wat strafsoort als strafmaat betreft het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd. Schadevergoedingen De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 445,00, vermeerderd met de wettelijk rente, ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen. Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, te weten het onder 4 ten laste gelegde, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde 1] in haar vordering niet worden ontvangen. De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 730,00, vermeerderd met de wettelijk rente, ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes onder 5 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2,136,80, vermeerderd met de wettelijk rente, ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw tot dit bedrag gevoegd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes onder 6 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte en zijn mededaders zijn telkens naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door de strafbare feiten, onder 5 en 6 bewezen verklaard, zijn toegebracht. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 63, 140 (oud), 287, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 5, 6 en 8 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1 primair, 2, 3, 5, 6 en 8 bewezen verklaarde oplevert: 1. primair: Poging tot doodslag. 2. Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. 3. Diefstal. 5. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak. 6. Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak. 8. Diefstal door twee of meer verenigde personen. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] in haar vordering niet-ontvankelijk. Veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van € 730,00 (zevenhonderddertig euro), vermeerderd met de wettelijk rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat, indien en voor zover een mededader van verdachte aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd. Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 2], gevestigd te [adres], een bedrag te betalen van € 730,00 (zevenhonderddertig euro), vermeerderd met de wettelijk rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14 (veertien) dagen hechtenis. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van € 2.136,80 (tweeduizend honderdzesendertig euro en tachtig eurocent) vermeerderd met de wettelijk rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat, indien en voor zover een mededader van verdachte aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd. Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 3], gevestigd te [vestigingsplaats], een bedrag te betalen van € 2.136,80 (tweeduizend honderdzesendertig euro en tachtig eurocent) vermeerderd met de wettelijk rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 42 (tweeënveertig) dagen hechtenis. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Aldus gewezen door mr. H. Eijsenga, mr. J.H.J.M. Mertens - Steeghs, voorzitter, en mr. D. van Kralingen, in tegenwoordigheid van mr. T. Tanghe, griffier, en op 15 juni 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.