Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3367

Datum uitspraak2007-09-11
Datum gepubliceerd2007-09-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5048 CSV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aantal sociale verzekeringsdagen juist opgenomen in loonadministratie? Eerder oordeel van looninspecteur. Opgewekte verwachtingen?


Uitspraak

06/5048 CSV Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 14 juli 2006, 05/1119 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen [Betrokkene] en appellant Datum uitspraak: 11 september 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft L. van den Heuvel, juridisch adviseur bij Robidus te Zaandam, een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2007. Namens appellant is verschenen mr. W. Zwanink, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, en namens betrokkene is verschenen mr. D. Loen, juridisch adviseur bij Robidus. II. OVERWEGINGEN De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende. Tijdens de in oktober en november 2004 bij betrokkene uitgevoerde looncontrole over de jaren 1999 tot en met 2003 heeft de looninspecteur vastgesteld dat het door betrokkene verantwoorde aantal sociale verzekeringsdagen niet juist is. Voor iedere werknemer, ook voor deeltijdwerkers, heeft betrokkene een volledig aantal sociale verzekeringsdagen in de loonadministratie opgenomen. Dit heeft geleid tot correctienota’s van 16 juni 2005 over 2000 tot en met 2003 en boetenota’s van 17 juni 2005 over deze jaren. Bij besluit van 4 oktober 2005 is het bezwaar tegen deze besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten, het beroep tegen het besluit van 4 oktober 2005 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het aantal sociale verzekeringsdagen een essentieel onderdeel is van de loonadministratie. Dat betekent dat de wijze van vaststelling van het aantal sociale verzekeringsdagen geacht mag worden onderdeel uit te maken van de controle van de looninspecteur. Nu bij eerdere controles sinds 1974 geen opmerkingen zijn gemaakt door de looninspecteur omtrent de vaststelling van het aantal sociale verzekeringsdagen en niet tot oplegging van boetes is overgegaan, is volgens de rechtbank bij betrokkene het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de wijze waarop zij het aantal sociale verzekeringsdagen heeft vastgesteld, de goedkeuring van de looninspecteur kon wegdragen. Het Uwv heeft dan ook miskend dat voor een in rechte te beschermen vertrouwen in gevallen als het onderhavige, waar het gaat om een essentieel onderdeel van de loonadministratie, niet is vereist dat dit onderdeel bij een loonadministratiecontrole door de looninspecteur daadwerkelijk is beoordeeld, maar dat voldoende is dat de werkgever mocht aannemen dat dit het geval was. Appellant heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Vaste rechtspraak van de Raad (verwezen wordt onder meer naar de uitspraak van 21 oktober 2004, LJN AR4583) in zaken als de onderhavige is dat, wil een beroep op het vertrouwensbeginsel kunnen slagen, vereist is dat kan worden gesproken van een ondubbelzinnig opgewekt, gerechtvaardigd vertrouwen (CRvB 7 april 1993, RSV 1994/38). Wil uit het feit dat een looninspecteur geen bezwaren maakt tegen het ontbreken van inhoudingen een dergelijk vertrouwen kunnen worden afgeleid, dan is tenminste reeds vereist dat de looninspecteur op de hoogte was van alle relevante feiten (CRvB 8 maart 1995, RSV 1995/184). Met betrokkene en de rechtbank is de Raad van oordeel dat de controle van het aantal sociale verzekeringsdagen als zodanig een essentieel onderdeel vormt van een looncontrole. Dit heeft echter niet zonder meer tot gevolg dat uit het feit dat een looninspecteur geen opmerkingen maakt over het aantal sociale verzekeringsdagen een gerechtvaardigd vertrouwen voor de toekomst mag worden ontleend. Daarvoor is minimaal vereist dat vast is komen te staan dat een meer dan oppervlakkige controle heeft plaatsgevonden van de loonadministratie aangezien niet eenvoudig is vast te stellen of het aantal sociale verzekeringsdagen juist is geadministreerd. Voorts wil de Raad niet onvermeld laten dat het primair de verantwoordelijkheid van de werkgever is dat het aantal sociale verzekeringsdagen op correcte wijze in de loonadministratie wordt verwerkt. Namens betrokkene is uitsluitend gesteld dat tijdens iedere looncontrole die in het verleden heeft plaatsgevonden het aantal sociale verzekeringsdagen door de looninspecteur is gecontroleerd en dat dit nimmer tot opmerkingen heeft geleid. Bewijs van deze stelling, alsmede van de stelling dat betrokkene vanaf 1974 het aantal sociale verzekeringsdagen op dezelfde wijze heeft verwerkt in de loonadministratie, ontbreekt echter. Appellant heeft een looncontrolerapport van 16 december 1999 overgelegd. Daarin is vermeld dat de controle op het onderdeel “aansluiting” is beperkt tot een globale toets, waarbij geen bijzonderheden zijn vastgesteld. Het voorgaande betekent, gelet op de door de Raad in zijn vaste rechtspraak gehanteerde toetsingsmaatstaf, dat er onvoldoende aanleiding bestaat het door betrokkene gedane beroep op het vertrouwensbeginsel te honoreren. Het hoger beroep slaagt dan ook en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Anders dan van de zijde van appellant is betoogd, is de Raad van oordeel dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak geen oordeel heeft gegeven over de -eveneens door betrokkene bestreden- correctienota’s. De rechtbank heeft slechts vastgesteld dat er sprake is geweest van een inhoudelijk onjuiste loonopgave, wat ook niet wordt bestreden door betrokkene. Nu de aangevallen uitspraak geen stand kan houden en de Raad geen aanleiding ziet voor terugwijzing van de zaak naar de rechtbank, dient de Raad vervolgens de door de rechtbank niet behandelde grieven te beoordelen. Ook ten aanzien van de correctienota’s heeft betrokkene zich beroepen op het vertrouwensbeginsel. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt dat beroep niet. Ten aanzien van de boetenota’s overweegt de Raad nog dat er geen aanleiding bestaat niet te spreken van grove schuld of dat er evenmin aanleiding bestaat verminderde verwijtbaarheid aan te nemen. Het voorgaande betekent dat appellant terecht het bezwaar tegen de correctie- en boetenota’s ongegrond heeft verklaard. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en G. van der Wiel en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in he openbaar op 11 september 2007. (get.) B.J. van der Net. (get.) M. Pijper.