Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3368

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/2056
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Vrijstelling voor tijdelijk parkeerterrein op Dela-terrein geschorst gedurende beroepsprocedure. Verkeersveiligheid en gevolgen voor de luchtkwaliteit behoeven nader onderzoek in de beroepsprocedure.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 07/2056 uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 september 2007 inzake [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder. Inleiding 1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 9 juli 2007 waarbij vrijstelling is verleend voor de duur van vier jaar voor het aanleggen van 80 tijdelijke parkeerplaatsen op het adres Maliesingel 74 D te Utrecht, kadastraal bekend gemeente Abstede, sectie C, nummer(s) 07962 (hierna: het perceel). 1.2 Het verzoek is op 22 augustus 2007 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door drs. C. van Oosten, werkzaam bij Bureau Rechtsbescherming te Utrecht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.P. de Keijzer, werkzaam bij de gemeente Utrecht. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure. 2.3 Artikel 5 van de ter plaatse geldende, als bestemmingsplan aan te merken, "Voorschriften voor de bebouwde kom 1958" (verder: de Verordening) luidt als volgt: 1. De grond, welke gelegen is in het op de bij deze verordening behorende tekening nr. 6563 K met een rode kleur aangeduide gedeelte van de bebouwde kom, mag, voorzover en zolang deze onbebouwd is, uitsluitend worden gebruikt als tuin. 2. De grond, gelegen in het op de genoemde tekening met een gele kleur aangegeven gebied, mag niet worden gebruikt als opslagplaats of parkeerterrein. 3. Burgemeester en Wethouders kunnen van het bepaalde in het eerste en tweede lid vrijstelling verlenen." 2.4 Vast staat verder dat het onderhavige perceel op de bestemmingsplankaart met een gele kleur is aangegeven, zodat het zonder vrijstelling van verweerder niet is toegestaan om de grond als parkeerterrein te gebruiken. Op 10 april 2006 is namens de gemeentelijke Dienst Stadsontwikkeling verzocht om vrijstelling in het kader van een artikel 17 procedure Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor het perceel voor 80 parkeerplaatsen. Verweerder acht het in de tijdelijke situatie wenselijk om het terrein in te zetten als overlooprayon voor mensen die op de wachtlijst staan voor een parkeervergunning in de binnenstad alsmede voor tijdelijk vervangende parkeerplaatsen vanwege bouwactiviteiten in het oostelijk deel van de binnenstad. Het vrijstellingsverzoek is in de periode van 19 april tot 1 juni 2006 ter inzage gelegd. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding om te twijfelen dat dit is geschied. Bij brief van 21 april 2006 is verzoeker in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze aan te vullen of, zonder verdere kennisgeving te volstaan met de reeds ingediende zienswijze. De voorzieningenrechter ziet - gelet op het karakter van de wijziging - geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder na het schrijven van 21 april 2006 opnieuw zienswijzen had moeten inwinnen omdat de vrijstelling voor het realiseren van 80 parkeerplaatsen, kennelijk niet meer ziet op kort parkeren maar op parkeren voor mensen die op de wachtlijst staan voor een parkeervergunning in de binnenstad alsmede voor tijdelijk vervangende parkeerplaatsen vanwege bouwactiviteiten in het oostelijk deel van de stad. Bij besluit van 9 juli 2007 heeft verweerder de tijdelijke vrijstelling ex artikel 17 van de WRO verleend. 2.5 Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan, voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen. Ter beoordeling is de vraag of verweerder in redelijkheid deze tijdelijke vrijstelling van het gebruik heeft kunnen verlenen. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt. 2.6 Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder in het onderhavige geval geen toepassing had mogen geven aan artikel 17 van de WRO. De tijdelijke vrijstelling anticipeert op een situatie waarbij definitief als parkeren wordt bestemd. Verweerder had volgens verzoeker een vrijstellingsprocedure krachtens artikel 19 van de WRO moeten volgen. Voorts stelt verzoeker dat verweerder alvorens tot inrichting van het perceel over te gaan, de bodem dient te saneren. Voorts zal de inrichting als parkeerterrein extra autoverkeer genereren en dient te worden getoetst aan normen en inzichten ten aanzien van zaken als luchtkwaliteit, geluidsoverlast, externe- en verkeersveiligheid, aldus verzoeker. De situatie zal uiterst onveilig worden. Verzoeker is verder van mening dat verweerder ten onrechte bij zijn beoordeling niet heeft betrokken dat een deel van het perceel onder beschermd stadsgezicht valt. Volgens verzoeker wordt door het parkeren de privacy en rust van de bewoners aan de achterzijde van hun woning geschonden. 2.7 Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter zijn er gelet op de gedingstukken en hetgeen ter zitting is besproken, voldoende objectieve en concrete feiten om aan te nemen dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik ten behoeve van de aanleg van 80 parkeerplaatsen een tijdelijk karakter heeft. Hierbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat in april 2006 een "Nota van uitgangspunten voor de ontwikkeling van het Dela-terrein" is vastgesteld waaruit volgt dat ter plaatse woningen en een parkeerkelder gerealiseerd zullen worden. Reeds bij de start van de feitelijke voorbereiding van de bouwwerkzaamheden zal aan het tijdelijke gebruik een einde komen. Inmiddels is de aanbestedingsprocedure voor de uitvoering van het gehele project begonnen. De planning is dat in ieder geval binnen vijf jaar het gehele bouwplan is uitgevoerd en ruim voor die tijd, naar verwachting binnen twee jaar, het thans beoogde tijdelijke gebruik tot een einde komt, aldus verweerder. Gelet op voorgaande toelichting van verweerder en de omstandigheid dat ook verzoekers verwachting is dat de uitvoering van het bouwplan in ieder geval binnen vier jaar een aanvang zal nemen en het gebruik ten behoeve van parkeren voor vergunninghouders zal worden beëindigd, is het tijdelijk karakter van de verleende vrijstelling naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gewaarborgd. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat er ten behoeve van het voorgestane tijdelijke gebruik geen grote investeringen gedaan hoeven te worden en met name belijning aangebracht zal worden. Overigens vraagt de voorzieningenrechter zich wel af hoe verweerder praktisch uitvoering zal geven aan de beëindiging van het tijdelijke gebruik van het perceel als overlooprayon voor mensen die op de wachtlijst staan voor een parkeervergunning in de binnenstad. Nu het bouwplan voorziet in de bouw van woningen en een parkeerkelder volgt de voorzieningenrechter de stelling van verzoeker dat de verlening van de tijdelijke vrijstelling anticipeert op een situatie waarbij definitief als parkeren wordt bestemd, niet. 2.8 Met betrekking tot verzoekers overige bezwaren tegen de verlening van de tijdelijke vrijstelling in het kader van de door verweerder gemaakt belangenafweging, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker met betrekking tot de verkeersveiligheid heeft aangevoerd dat de toegang tot het perceel een smal steegje betreft dat op een hoogst onoverzichtelijk punt uitkomt op de Maliesingel, een drukke verkeersontsluitingsweg waar veel fietsers gebruik van maken. Ter zitting heeft verzoeker toegelicht dat blijkens de "Nota van uitgangspunten voor de ontwikkeling van het Dela-terrein" er in het kader van de verkeersveiligheid extra stoplichten zullen moeten worden geplaatst. Verweerder heeft in reactie aangegeven dat gelet op het feit dat het terrein ingezet gaat worden voor belanghebbenden die de situatie ter plekke goed kennen, niet verwacht wordt dat er onveilige situaties ontstaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder niet met een dergelijke reactie kunnen volstaan en zal in de bodemprocedure nader ingegaan moeten worden op de verkeersveiligheid ter plaatse. 2.9 Met betrekking tot de op 20 augustus 2008 ingekomen aanvullende beroepsgronden inzake de luchtkwaliteit overweegt de voorzieningenrechter dat ook deze stukken aanleiding geven tot het verrichten van nader onderzoek in de bodemprocedure. Het ligt op de weg van verweerder om in die procedure te reageren op de door verzoeker aangedragen kritiekpunten op de luchtkwaliteitrapportage. 2.10 Bij deze stand van zaken en mede gelet op de betrokken belangen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, zodanig dat, hangende de uitspraak op het beroep, het bestreden besluit wordt geschorst. Zoals uit het voorgaande volgt, zal in de bodemprocedure nader onderzoek verricht moeten worden, zodat reeds om die reden geen grond bestaat voor het toepassen van artikel 8:86 van de Awb. 2.11 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. Beslissing De voorzieningenrechter, De voorzieningenrechter, 3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe; 3.2 schorst het besluit van verweerder van 9 juli 2007 tot de uitspraak op het beroep van verzoeker; 3.3 bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- aan hem vergoedt; 3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-; 3.5 wijst de gemeente Utrecht aan als rechtspersoon die de onder 3.3 en 3.4 genoemde bedragen dient te vergoeden. Aldus vastgesteld door mr. H.J.H. van Meegen en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2007. De griffier: De voorzieningenrechter: mr. H.L.M. Obispo - van Rooijen mr. H.J.H. van Meegen Afschrift verzonden op: