Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3372

Datum uitspraak2007-08-30
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/882/IB/PVV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft bij de voorlopige aanslagregeling een bedrag van € 666 als ingehouden loonheffing verrekend met de door eiser verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Dit bedrag betrof een aan eiser in rekening gebrachte ziekenfondspremie. Bij de definitieve aanslagregeling is de verrekening van het hiervoor genoemde bedrag teruggenomen. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd en of eiser een bedrag op zijn inkomen uit werk en woning in mindering kan brengen in verband met buitengewone uitgaven in de zin van afdeling 6.5. van de Wet inkomstenbelasting 2001. Rechtbank 's-Gravenhage verwerpt het argument van eiser dat de ziekenfondspremie geen voorheffing op de inkomstenbelasting is. Artikel 16, tweede lid, van de AWR ziet dus wel op een situatie als de onderhavige; voor navordering is geen nieuw feit nodig. Het al dan niet aanwezig zijn van kwade trouw is dan niet relevant. Voorts oordeelt de rechtbank dat er voor de toepassing van het zorgvuldigheidsbeginsel geen plaats meer is nu de consequenties van de bij de aanslagregeling gemaakte fouten uitputtend zijn geregeld in genoemd artikel. Eiser heeft voorts geen feiten gesteld en aannemelijk gemaakt op grond waarvan kan worden geoordeeld dat op eisers inkomen een bedrag in aftrek moet worden gebracht wegens buitengewone uitgaven die verband houden met chronische ziekte. Het beroep is ongegrond


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 07/882/IB/PVV Uitspraakdatum: 30 augustus 2007 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [X], wonende te [Z], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder. De bestreden uitspraak op bezwaar De uitspraak van verweerder van 15 januari 2007 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2003 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.564 (aanslagnummer [nummer]). Zitting Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2007. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 14 juni 2007 aan de gemachtigde van eiser, naar het door hem opgegeven adres [adres] onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting van 16 augustus 2007 te verschijnen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu de aan eiser verzonden uitnodiging niet ter griffie is terugontvangen, de uitnodiging voor de zitting is verstuurd naar het door gemachtigde aan de rechtbank opgegeven adres en uit informatie van TNT Post is gebleken dat deze uitnodiging op 15 juni 2007 op genoemd adres is afgeleverd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting van 16 augustus 2007 te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. Namens verweerder zijn verschenen [A] en [B]. 1. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. 2. Gronden 2.1. Eiser heeft in het jaar 2003 een AOW-uitkering ten bedrage van € 7.876 ontvangen. Hierop is geen loonbelasting ingehouden. 2.2. Eiser heeft aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het onderhavige jaar gedaan. In onderdeel 2b van de aangifte heeft eiser onder 'ingehouden loonheffing' € 7.876 en onder 'uitkering' € 666 ingevuld. In werkelijkheid is het bedrag van € 7.876 de onder 2.1. genoemde AOW-uitkering en is het bedrag van € 666 de aan hem in rekening gebrachte ziekenfondspremie. 2.3. Verweerder heeft bij de voorlopige aanslagregeling het bedrag van € 7.876 als belastbaar inkomen uit werk en woning in de belastingheffing betrokken en het bedrag van € 666 als ingehouden loonheffing met de verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen verrekend. Als gevolg hiervan ontving eiser een bedrag van € 679, bestaande uit een teruggaaf van belasting van € 666 en een vergoeding van heffingsrente van € 13. De definitieve aanslag bracht hierin geen verandering. Nadat verweerder is gebleken dat er in 2003 geen loonheffing op het loon van eiser is ingehouden, heeft hij een navorderingsaanslag opgelegd. Bij de navorderingsaanslag, die naar dezelfde grondslag is berekend als de voorlopige en de definitieve aanslag, is de verrekening van het bedrag van € 666 teruggenomen. Dit leidde tot een door eiser te betalen bedrag van € 666. 2.4. In geschil is: (a) of de navorderingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd; en (b) of eiser een bedrag op zijn inkomen uit werk en woning in mindering kan brengen in verband met buitengewone uitgaven in de zin van afdeling 6.5. van de Wet inkomstenbelasting 2001. 2.5. Ingevolge artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) worden - voor zover hier van belang - de in de belastingwet aangewezen voorheffingen verrekend met de aanslag. Ingevolge artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van de AWR kan navordering mede plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven doordat - voor zover hier van belang - een voorheffing ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend. 2.6. Naar volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 16 van de AWR schept het tweede lid van dit artikel de mogelijkheid van herstel van een vergissing, die bij de toepassing van artikel 15 van de AWR ten nadele van de fiscus is begaan, door middel van navordering zonder dat daarvoor een zogenoemd 'nieuw feit' als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de AWR is vereist. 2.7. Eisers stelling dat, nu de ziekenfondspremie geen voorheffing op de inkomstenbelasting is, niet gezegd kan worden dat een voorheffing ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verrekend, zodat artikel 16, tweede lid, van de AWR toepassing mist en voor navordering wel degelijk een 'nieuw feit' is vereist, vindt geen steun in het recht. Naar het oordeel van de rechtbank ziet het bepaalde in artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de AWR ook op situaties als de onderhavige, waarin een bedrag als loonbelasting is verrekend hoewel voor verrekening van loonbelasting geen plaats is (vergelijk Hoge Raad 14 september 1994, nr. 29 710, BNB 1994/321). De navorderingsaanslag is in zoverre terecht aan eiser opgelegd. 2.8. Anders dan eiser meent, is de vraag of eiser te kwader trouw heeft gehandeld, in het onderhavige geval niet van belang omdat de kwade trouw van de belastingplichtige geen voorwaarde is voor navordering op de voet van artikel 16, tweede lid, van de AWR. 2.9. De enkele omstandigheid dat verweerder bij het regelen van de voorlopige en de definitieve aanslag een fout in de aangifte niet heeft gecorrigeerd, heeft bij eiser niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen wekken dat herstel van deze fout door middel van navordering achterwege zou blijven. Naar volgt uit HR 13 december 1989, nr. 25 077, BNB 1990/119, hangt de gerechtvaardigdheid van het vertrouwen van eiser af van de waardering van - voor zoveel nodig in onderlinge samenhang te beoordelen - omstandigheden die bij hem de indruk hebben kunnen wekken dat de door verweerder bij de regeling van de voorlopige en de definitieve aanslag gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, te weten dat verweerder bij de aanslagregeling had kunnen constateren dat in de aangifte een bedrag aan ziekenfondspremie als loonheffing was opgevoerd, levert geen omstandigheid in de hier bedoelde zin op. 2.10. Voor zover in hetgeen eiser aanvoert mede een beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel besloten ligt, overweegt de rechtbank het volgende. Nu de consequenties van de bij de aanslagregeling gemaakte fouten uitputtend zijn geregeld in artikel 16 van de AWR is hier voor toepassing van het zorgvuldigheidsbeginsel geen plaats. Dit is niet anders indien de gemaakte fout voortkomt uit een door een verweerder gekozen systeem van verwerking van aangiften waarbij het risico van niet onaanzienlijke fouten bewust wordt aanvaard (vergelijk HR 13 juli 1994, nr. 29 762, BNB 1994/278). 2.11. Eiser heeft geen feiten gesteld en aannemelijk gemaakt op grond waarvan kan worden geoordeeld dat op eisers inkomen een bedrag in aftrek moet worden gebracht wegens buitengewone uitgaven die verband houden met chronische ziekte. Derhalve bestaat voor het verlenen van de gevraagde aftrek geen grond. 2.12. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. 2.13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan op 30 augustus 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.