Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3377

Datum uitspraak2007-08-30
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/9644/IB/PVV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Formeel recht. Verweerder heeft bij de definitieve aanslagregeling inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen minder loonheffing verrekend dan het bedrag aan loonheffing dat eiser in zijn aangifte heeft aangegeven. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift te kennen gegeven niet te begrijpen hoe de aanslag was berekend. Tevens heeft hij verzocht om een gesprek om de gehele aangifte door te nemen zodat hij eventuele fouten kon corrigeren. Vervolgens heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen eiser, zijn echtgenote en medewerker C van de Belastingdienst. Na dit gesprek heeft eiser verzocht om een gesprek met een andere medewerker omdat hij C niet kon verstaan. Van de toelichting die C in het gesprek met eiser heeft willen geven, heeft eiser naar eigen zeggen weinig begrepen. Vervolgens heeft medewerker C, zonder dat er een nader gesprek heeft plaatsgevonden, uitspraak op bezwaar gedaan. In geschil is of de aanslag dient te worden verminderd. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek om een gesprek een verzoek om te worden gehoord als bedoeld in artikel 25, vierde lid, AWR. Het op het verzoek volgende gesprek kan echter niet als een hoorgesprek in de zin van afdeling 7.2. van de Awb worden aangemerkt, nu daarin, naar eiser vrijwel onmiddellijk na het gesprek aan verweerder heeft medegedeeld en verweerder niet heeft weersproken, geen communicatie tussen verweerder en eiser over het bestreden besluit tot stand heeft kunnen komen doordat de ambtenaar die het gesprek namens verweerder voerde, niet verstaanbaar was. Verweerder heeft vervolgens verzuimd eiser te horen op een wijze die wél aan de daaraan in de Awb gestelde eisen voldoet. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser door deze schending is benadeeld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat geenszins vaststaat dat over de relevante feiten en omstandigheden tussen partijen (uiteindelijk) geen verschil van mening bestaat. Op deze grond vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. Nu eiser niet ter zitting is verschenen heeft hij zich niet kunnen uitlaten over de vraag of hij er prijs op stelt dat de rechtbank zelf in de zaak voorziet. De rechtbank wijst de zaak derhalve terug naar verweerder. Verweerder dient opnieuw uitspraak op het bezwaar van eiser te doen, doch niet dan nadat eiser op de juiste wijze is gehoord. Het beroep is gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/9644/IB/PVV Uitspraakdatum: 30 augustus 2007 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [X], wonende te [Z], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder. De bestreden uitspraak op bezwaar De uitspraak van verweerder van 23 oktober 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.022 (aanslagnummer [nummer]). Zitting Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2007. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 5 juni 2007, naar het door eiser in zijn beroepschrift opgegeven adres [adres] onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting van 16 augustus 2007 te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu de aan eiser verzonden uitnodiging niet ter griffie is terugontvangen, de uitnodiging voor de zitting is verstuurd naar het door hem aan de rechtbank opgegeven adres en uit informatie van TNT Post is gebleken dat deze uitnodiging op 7 juni 2007 is afgehaald op het postkantoor, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting van 16 augustus 2007 te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. Namens verweerder zijn verschenen [A] en [B]. 1. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de bestreden uitspraak; - bepaalt dat verweerder opnieuw uitspraak op bezwaar zal doen; - gelast dat de Staat aan eiser vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 38. 2. Gronden 2.1. Eiser heeft voor het jaar 2003 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.690. Hierin is begrepen een bedrag aan loon van € 11.932. Eiser heeft in zijn aangifte als ingehouden loonheffing € 4.207 ingevuld. Verweerder heeft - in afwijking van de door eiser ingediende aangifte - de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.022 en een bedrag van € 3.814 aan loonheffing verrekend. 2.2. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift te kennen gegeven niet te begrijpen hoe de aanslag was berekend. Tevens heeft hij in het bezwaarschrift gevraagd om toezending van een uitdraai van de aangifte. Tenslotte heeft hij verzocht om een gesprek 'om met u de gehele aangifte door te nemen zodat u mij kan aangeven mocht er iets anders fout zijn gegaan waar dat dan is en hoe ik dit kan corrigeren.' Vervolgens heeft een medewerker van de Belastingdienst, [C] (hierna: [C]), bij brief van 31 mei 2006 eiser verzocht hem op een specifiek tijdstip te bellen om eisers bezwaarschrift over het jaar 2003 op zijn kantoor af te kunnen doen. 2.3. In juli 2006 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen eiser, zijn echtgenote en [C]. 2.4. Bij brief van 18 juli 2006 heeft eiser verzocht om een gesprek met een andere medewerker omdat hij [C] niet kon verstaan. Van de toelichting die [C] in het gesprek met eiser heeft willen geven, heeft eiser naar eigen zeggen weinig begrepen. 2.5. Op 23 oktober 2006 is uitspraak op bezwaar gedaan. De uitspraak is door [C] opgesteld. Eisers bezwaar is daarbij afgewezen. In de uitspraak staat onder meer: 'Beoordeling van uw bezwaar Ook na herhaald verzoek heeft u de vragen die over het bezwaar zijn gesteld niet beantwoord. Daarom kan ik niet beoordelen of en tot welk bedrag de aanslag te hoog is vastgesteld.' 2.6. Bij brief van 27 november 2006 heeft eiser een klacht ingediend bij de Belastingdienst over de manier waarop zijn bezwaarschrift is afgehandeld. 2.7. In antwoord op deze klacht heeft de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst [te P] bij brief van 12 februari 2007 aan eiser onder meer het volgende opgemerkt: '1. U heeft aan het gesprek met de behandelend ambtenaar een onbevredigend gevoel overgehouden. U heeft niet de uitleg gekregen waar u om had gevraagd. Omdat er voor u nog zoveel onduidelijkheden waren heeft u verzocht om een tweede gesprek met een andere ambtenaar te mogen voeren. Dit gesprek is er kennelijk nooit gekomen. De reden hiervan is door mij helaas niet meer te achterhalen. Voor de gang van zaken bied ik u mijn welgemeende excuses aan.' 2.8. In geschil is of de aanslag dient te worden verminderd. 2.9. Ingevolge artikel 25, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt - in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) - de belanghebbende gehoord op zijn verzoek. 2.10. Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, vergaderjaar 1988/89, nr. 21 221, nr. 3) en de Memorie van Antwoord (Kamerstukken II, vergaderjaar 1990/91, nr. 21 221, nr. 5) volgt dat het belang van het horen is dat er een zorgvuldige heroverweging van de door verweerder genomen beslissing kan worden gemaakt. Voorts worden met het horen onder meer de volgende doelstellingen nagestreefd: het bieden van de mogelijkheid aan het bestuursorgaan nadere informatie te verkrijgen en te verifiëren of de bij het bestuursorgaan aanwezige gegevens waarop de uitspraak mogelijk mede zal worden gebaseerd, wel juist en volledig zijn, het vergroten van de kans op acceptatie door de belanghebbende van een (afwijzende) beslissing omdat er serieus naar hem is geluisterd en het bieden van de gelegenheid te zoeken naar een oplossing voor het gerezen geschil. 2.11. Naar het oordeel van de rechtbank is het onder 2.2. genoemde verzoek om een gesprek een verzoek om te worden gehoord als bedoeld in artikel 25, vierde lid, AWR. Het daarop volgende gesprek van juli 2006 kan echter niet als een hoorgesprek in de zin van afdeling 7.2. van de Awb worden aangemerkt, nu daarin, naar eiser vrijwel onmiddellijk na het gesprek aan verweerder heeft medegedeeld en verweerder niet heeft weersproken, geen communicatie tussen verweerder en eiser over het bestreden besluit tot stand heeft kunnen komen doordat de ambtenaar die het gesprek namens verweerder voerde, niet verstaanbaar was. Verweerder heeft vervolgens verzuimd eiser te horen op een wijze die wél aan de daaraan in de Awb gestelde eisen voldoet. 2.12. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser door deze schending is benadeeld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat geenszins vaststaat dat over de relevante feiten en omstandigheden tussen partijen (uiteindelijk) geen verschil van mening bestaat. Op deze grond heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd. Nu eiser niet ter zitting is verschenen heeft hij zich niet kunnen uitlaten over de vraag of hij er prijs op stelt dat de rechtbank zelf in de zaak voorziet. Daarom heeft de rechtbank de zaak naar verweerder teruggewezen. Verweerder dient opnieuw uitspraak op het bezwaar van eiser te doen, doch niet dan nadat eiser op de juiste wijze is gehoord. 2.13. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard. 2.14. De rechtbank acht termen aanwezig te bepalen dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed. 2.15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan op 30 augustus 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.